200901314/1/R3.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B], [appellant C] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente West Maas en Waal,
verweerder.
Bij besluit van 11 december 2008, no. 2008/12-08, heeft de raad van de gemeente West Maas en Waal (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Buitengebied Walstraat 9 - Vissersweg ong." (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant A] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2009, waar [appellant A] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en de raad, vertegenwoordigd door H. Rutten, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen bij de raad naar voren worden gebracht. Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 3 juli 2008 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 13 augustus 2008. [appellant B] en [appellant C] hebben schriftelijk een zienswijze naar voren gebracht. Deze zienswijze is gedateerd 15 oktober 2008 en blijkens het stempel op 20 oktober 2008 ingekomen bij de raad. [appellant B] en [appellant C] hebben derhalve niet binnen de gestelde termijn een zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge de artikelen 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep voor zover mede namens [appellant B] en [appellant C] ingediend is dan ook niet-ontvankelijk.
2.2. Het plan voorziet in de verplaatsing van een agrarisch bedrijf op de locatie aan de Walstraat naar een perceel aan de Vissersweg/Koningstraat ong. (hierna: het perceel).
2.3. De Afdeling stelt voorop dat thans uitsluitend het voorliggende plan ter beoordeling staat. Bezwaren tegen de ten behoeve van de vestiging van het agrarische bedrijf op het perceel verleende milieuvergunning, vrijstellingen als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), bouwvergunningen en de eerder afgegeven gedoogverklaring kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
2.4. [appellant A] en anderen, voor zover zij ontvankelijk zijn (hierna: [appellant A] e.a.), stellen dat de aanvullende motivering op de zienswijze ten onrechte door het college van burgemeester en wethouders aan de raad is onthouden.
2.4.1. De Afdeling ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de raad dat alle stukken voor de gemeenteraad ter inzage hebben gelegen. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de raad geen kennis heeft genomen van de aanvullende zienswijze; de raad is bij de beantwoording van de zienswijze op de daarin verwoorde punten ingegaan. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Dit betoog faalt derhalve.
2.5. Ook stellen [appellant A] e.a. dat het college van burgemeester en wethouders de raad verkeerd heeft voorgelicht over de omvang van het agrarische bedrijf door in het raadsvoorstel op te nemen dat het slechts zou gaan om enige uitbreiding van het bedrijf en is een verkeerd beeld geschetst van de omgeving.
2.5.1. Van de zijde van de raad is gesteld dat de omvang van het huidige en het toekomstige bedrijf in de plantoelichting duidelijk is beschreven. Voorts heeft de raad bestreden dat in de omgeving slechts burgerwoningen voorkomen. Weliswaar zijn er enkele ongebruikte agrarische bouwblokken maar er zijn nog enkele agrarische bedrijven in de omgeving aanwezig.
2.5.2. In de plantoelichting is een beschrijving gegeven van het plan. Daarbij is voor de nieuwe locatie van het bedrijf aangegeven in welke veranderingen in bebouwing ten opzichte van de oude locatie het plan voorziet. Op de oude locatie aan de Walstraat is volgens de plantoelichting een verhard oppervlak aanwezig van 2.635 m² waarvan 631 m² was bebouwd ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Op de nieuwe locatie aan de Vissersweg is, aldus de toelichting, een verhard oppervlak van 8.455 m² voorzien waarvan 5600 m² mag worden bebouwd. Gelet op deze expliciete omschrijving van de omvang van de oude bebouwing en de nieuwe bebouwingsmogelijkheden in de plantoelichting is niet aannemelijk dat de raad bij de vaststelling van het plan van onjuiste gegevens is uitgegaan. Gelet op hetgeen de raad heeft gesteld met betrekking tot de in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven is naar het oordeel van de Afdeling tevens geen sprake van een onjuiste kenschets van de omgeving.
2.6. Ook hebben [appellant A] e.a. gesteld dat het plan in strijd met de wijzigingsbevoegdheid uit het voorheen geldende plan is vastgesteld nu het een niet grondgebonden bedrijf betreft en niet wordt voldaan aan de minimale afstand van 100 meter tussen het agrarisch bouwperceel en de omliggende woningen.
2.6.1. Met de raad stelt de Afdeling vast dat het voorliggende plan geen wijzigingsplan is maar een nieuw bestemmingsplan dat zelfstandig dient te worden getoetst. Het voorschrift behorend bij de wijzigingsbevoegdheid uit het voorheen geldende plan waarnaar [appellant A] e.a. verwijzen is niet van toepassing.
2.7. [appellant A] e.a. voeren voorts aan dat de omliggende woningen geluid- en stankoverlast en hinder van het verkeer van en naar de inrichting zullen ondervinden ten gevolge van het bedrijf. Zowel de omvang als de aard van het bedrijf passen volgens hen verder niet binnen de overwegend niet-agrarische omgeving en in het landschap.
2.7.1. Met betrekking tot de situering van het bedrijf nabij de woningen van [appellant A] e.a. stelt de raad dat nu voor het bedrijf een milieuvergunning is verleend, ervan kan worden uitgegaan dat aan de huidige wet- en regelgeving is voldaan.
2.7.2. De Afdeling stelt vast dat bij het bestreden besluit uitsluitend is verwezen naar de ten behoeve van het bedrijf verleende milieuvergunning. De omstandigheid dat krachtens de milieuvergunning wordt voldaan aan de daarvoor geldende normen ontslaat de raad evenwel niet van de verplichting om te beoordelen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ter beantwoording van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zijn de normen die aan de milieuregelgeving worden ontleend een onderdeel van de in beschouwing te nemen aspecten binnen de brede afweging van alle bij een goede ruimtelijke ordening betrokken belangen. Uit de omstandigheid dat wordt voldaan aan de volgens de milieuvergunning aan te houden afstanden - mits overigens een geluidsscherm wordt opgericht - volgt niet zonder meer dat ter plaatse sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Dit geldt te meer nu in het kader van de milieuvergunning weliswaar is gemeten vanaf drie verschillende punten, maar het bouwblok groter is en meer bouwmogelijkheden biedt dan waarvan in de milieuvergunning is uitgegaan.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant A] e.a. hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
2.9. Hetgeen [appellant A] e.a. voor het overige hebben aangevoerd behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
2.10. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant B] en [appellant C] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant A] e.a. gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente West Maas en Waal van 11 december 2008, kenmerk no. 2008/12-08;
IV. gelast dat de raad van de gemeente West Maas en Waal aan [appellant A] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009