ECLI:NL:RVS:2009:BK2906

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903383/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Blesdijke door college van gedeputeerde staten van Fryslân

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Blesdijke" door het college van gedeputeerde staten van Fryslân. Het college heeft op 24 maart 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Weststellingwerf op 15 december 2008 was vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te [woonplaats], beroep ingesteld bij de Raad van State op 12 mei 2009. De appellant betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming "Bedrijf" voor een perceel dat zich ten noorden van de op de plankaart ingetekende bedrijfsbebouwing bevindt. Hij stelt dat de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] overlast veroorzaken en dat het streekplan Fryslân 2007 in de weg staat aan de uitbreiding van deze activiteiten.

De Raad van State heeft de zaak op 8 oktober 2009 ter zitting behandeld, waarbij de appellant en vertegenwoordigers van de raad en [belanghebbende] aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bedrijfsactiviteiten niet in strijd zijn met het streekplan. De Afdeling concludeert dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf", is genomen in strijd met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigt het besluit van het college. De Raad van State gelast tevens dat het college het griffierecht aan de appellant vergoedt.

Uitspraak

200903383/1/R2.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2009, kenmerk 00809390, heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Weststellingwerf (hierna: de raad) bij besluit van 15 december 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Blesdijke" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] (hierna: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2009, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2009, waar [appellant], in persoon, is verschenen. Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. J. van Weperen, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. B. Scheffer, werkzaam bij de Koninklijke Metaalunie, en [gemachtigde], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een actualisatie van het voorheen geldende planologische regime voor het dorp Blesdijke.
2.3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het ten noorden van de op de plankaart ingetekende bedrijfsbebouwing gelegen plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "bedrijfsactiviteit" van het perceel [locatie]. Volgens [appellant] heeft [belanghebbende] op dit gedeelte van het perceel zowel het erf als de bedrijfsactiviteiten uitgebreid. Volgens [appellant] staat het streekplan Fryslân 2007 (hierna: het streekplan) in de weg aan de uitbreiding en ondervindt hij van de bedrijfsactiviteiten overlast. Tevens ondervindt hij overlast van de bedrijfsactiviteiten in de bedrijfsbebouwing voor zover zij niet achter gesloten deuren plaatsvinden dan wel in het geval zij naar de open lucht worden verplaatst. De bedrijfsactiviteiten vinden volgens [appellant] op een afstand van minder dan 50 meter vanaf zijn woning plaats. In verband met de geluidsoverlast die hij ervaart, meent [appellant] dat een geluidsonderzoek nodig is.
2.4. Het college stelt zich in het bestreden besluit in navolging van de raad op het standpunt dat onder het voorheen geldende bestemmingsplan de bedrijfsactiviteiten reeds waren toegestaan. Het college meent dat het niet voorbij kan gaan aan de gevestigde rechten en belangen van [belanghebbende]. Volgens het college gaat het om de voortzetting van een bestaand bedrijf. Het streekplan ziet niet op bestaande situaties. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden binnen de kaders van de toepasselijke milieuregels. Hoewel ook geconstateerd is dat op het bedrijfsperceel [locatie] overtredingen hebben plaatsgevonden, meent het college dat tegen deze overtredingen handhavend opgetreden kan worden en dat maatregelen kunnen worden getroffen, waardoor het wooncomfort van [appellant] kan worden gewaarborgd.
2.5. Ingevolge artikel 5.1, aanhef, sub a en onder 1 en 2, van de planvoorschriften zijn, voor zover hier van belang, de op de plankaart voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, alsmede voor een landbouwmechanisatiebedrijf op het perceel [locatie], ter plaatse van de aanduiding "bedrijfsactiviteit", met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven.
2.5.1. Volgens de toelichting op het plan wordt als uitgangspunt gehanteerd dat alleen bedrijvigheid die zich goed verdraagt met de woonfunctie toelaatbaar is in het plangebied. Het gaat hierbij om lichte bedrijvigheid die weinig milieuoverlast veroorzaakt. Zwaardere bedrijven uit een hogere categorie dan 2 zijn in beginsel niet toegestaan, tenzij deze positief zijn bestemd. Het beleid is erop gericht om bedrijven van categorie 3 en hoger zo veel mogelijk te situeren op bedrijventerreinen. Uitbreiding van categorie 3 bedrijven zal niet zonder meer mogelijk zijn, aldus de plantoelichting.
2.5.2. Blijkens de plankaart bij het voorheen geldende bestemmingsplan "Blesdijke" was het perceel [locatie] bestemd voor "Bedrijfsdoeleinden".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, onder a, van het voorheen geldende bestemmingsplan zijn de op de plankaart voor bedrijfsdoeleinden aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor industrie, ambacht en handel, met uitzondering van inrichtingen waarop de Hinderwet van toepassing is, waarbij niet in aanmerking worden genomen inrichtingen welke in de bij de voorschriften in dit bestemmingsplan behorende "Staat van inrichtingen" onder klasse 1 tot en met 3 zijn gebracht.
Voorts mogen ten behoeve van bovengenoemde doeleinden op deze gronden bedrijfsgebouwen met daarbij behorende dienstwoningen, bijgebouwen en andere bouwwerken worden opgericht, terwijl de onbebouwde gronden als bedrijfsterrein mogen worden ingericht.
2.5.3. Blijkens de in het streekplan opgenomen kaart "Gebiedsgericht beleid Zuidoost-Fryslân" is Blesdijke aangeduid als een centrum dat tot de overige kernen van de provincie behoort. Blijkens het streekplan streeft het provinciebestuur ernaar het type en de schaal van bedrijven te laten aansluiten bij het type centrum. Met betrekking tot de categorie overige kernen zijn er vestigingsmogelijkheden voor nieuwe lichte bedrijven aan de rand van de kern voor zover deze behoren tot de categorieën 1 of 2 en in een enkel geval 3. Daarbij wordt onder meer als voorwaarde gesteld dat een verantwoorde milieuhygiënische inpassing is gewaarborgd. Het provinciebestuur hanteert ten aanzien van zijn vestigingsbeleid een maatwerkbenadering waarbij gemotiveerd kan worden afgeweken van de bedrijfscategorie in geval het gaat om (uitbreidingen van) bestaande bedrijven.
2.6. De Afdeling stelt voorop dat de klachten van [appellant] met betrekking tot de bedrijfsactiviteiten in de bedrijfsbebouwing niet zien op het plandeel gelegen ten noorden van de op de plankaart ingetekende bedrijfsbebouwing. Deze klachten vallen derhalve buiten de reikwijdte van de onderhavige beroepsprocedure en worden hier buiten bespreking gelaten. Overigens is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat het gemeentebestuur handhavend optreedt tegen bedrijfsactiviteiten voor zover deze in strijd met de toepasselijke milieuvoorschriften op het perceel plaatsvinden.
2.6.1. Niet in geschil is dat het bedrijf van [belanghebbende] een bestaand landbouwmechanisatiebedrijf is. Ter zitting is gebleken dat [belanghebbende] zijn activiteiten heeft uitgebreid met onder meer afspuitactiviteiten op het gedeelte van het perceel ten noorden van de op de plankaart ingetekende bedrijfsbebouwing. Deze feitelijke uitbreiding heeft plaatsgevonden binnen de mogelijkheden van het voorheen geldende bestemmingsplan. Niet is gebleken dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat deze uitbreiding niet in strijd is met het streekplan.
2.6.2. Hoewel het college verder op zich terecht heeft ingestemd met het standpunt van de raad dat met de gevestigde rechten en belangen van [belanghebbende] rekening moet worden gehouden, betekent dit niet dat in het geheel geen betekenis behoeft te worden toegekend aan de milieuhygiënische gevolgen van de bedrijfsactiviteiten op het desbetreffende gedeelte van het perceel voor de omgeving. Het laten voortbestaan van een bestaande situatie kan onder omstandigheden in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening indien blijkt dat de nadelige gevolgen hiervan zo groot zijn dat dit in redelijkheid niet aanvaardbaar kan worden geacht.
2.6.3. Niet in geschil is dat het bedrijf van [belanghebbende] tot categorie 3.1 behoort, de afspuitactiviteiten ten noorden van de op de plankaart ingetekende bedrijfsbebouwing in de open lucht plaatsvinden en de woning van [appellant] op een afstand van, op de plankaart gemeten, ongeveer 30 meter is gelegen vanaf de perceelsgrens ter hoogte van de noordelijke zijde van de op de plankaart ingetekende bedrijfsbebouwing. De Afdeling overweegt dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt dat hij zich er voldoende rekenschap van heeft gegeven dat de bedrijfsactiviteiten op het gedeelte van het perceel ten noorden van de op de plankaart ingetekende bedrijfsbebouwing niet tot een onaanvaardbare geluidsbelasting voor [appellant] leiden. Daarbij is van belang dat het plan zich er niet tegen verzet dat dit gehele gedeelte van het perceel als afspuitplaats wordt gebruikt. Dat [belanghebbende] een melding in het kader van het Activiteitenbesluit heeft gedaan en dat volgens mededeling van het gemeentebestuur het uitvoeren van de bedrijfsactiviteiten binnen de grenzen van het Activiteitenbesluit kan plaatsvinden en dat verbetering van het wooncomfort van [appellant] zal moeten voortvloeien uit maatregelen, over het treffen waarvan nog steeds overleg plaatsvindt, zoals in het bestreden besluit staat, is niet voldoende om te concluderen dat in zoverre sprake kan zijn van een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [appellant]. Daarbij komt dat het college evenmin inzicht heeft gegeven in de mate van hinder door uitlaatgassen.
2.6.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" ten noorden van de op de plankaart ingetekende bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie], genomen is in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 24 maart 2009, kenmerk 00809390, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" ten noorden van de op de plankaart ingetekende bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie], zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Fryslân aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009
371-629.
<HR>
plankaart 1