ECLI:NL:RVS:2009:BK2898

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902520/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor wijziging van een stal in een woonboerderij in Uden

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Uden op 30 augustus 2007 geweigerd om aan de appellant vrijstelling en een bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het gedeeltelijk wijzigen van een stal in een woonboerderij op het perceel gelegen te Uden. Het college heeft deze weigering gebaseerd op het feit dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied", dat de bestemming "Agrarisch gebied, klasse B (AB)" voor het perceel voorschrijft. Na een ongegrond verklaard bezwaar door het college op 21 december 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 23 februari 2009 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 8 april 2009 is ingekomen.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 oktober 2009, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Raad overwoog dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren om vrijstelling te verlenen, omdat het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan en de beleidsnotitie "bebouwingsconcentratie met gebiedsvisie". De Raad concludeerde dat de appellant niet kon aantonen dat zijn bouwplan past binnen de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied, en dat de door hem aangevoerde argumenten niet voldoende waren om de weigering van het college te weerleggen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 11 november 2009, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigde.

Uitspraak

200902520/1/H1.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 februari 2009 in zaak nr. 08/528 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Uden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Uden (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het gedeeltelijk wijzigen van een stal in een woonboerderij op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 december 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2009, verzonden op 25 februari 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2009, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.G.A. Wouters, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.G. van Wijk, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan is in strijd met het ingevolge het ten tijde van het besluit van 21 december 2007 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" op het perceel rustende bestemming "Agrarisch gebied, klasse B (AB)". Het college heeft geweigerd om ten behoeve van de realisering van het bouwplan vrijstelling te verlenen met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen. Hiertoe voert hij aan dat een woning ter plaatse passend is in de ruimtelijke ontwikkeling in het gebied.
2.2.1. Dit betoog faalt. Het college heeft geweigerd vrijstelling te verlenen, omdat het bouwplan in strijd is met het op 15 februari 2007 vastgestelde - ten tijde van het besluit van 21 december 2007 nog niet in werking getreden - bestemmingsplan "Buitengebied 2006" op grond waarvan het perceel de bestemming "Woningen" met de aanduiding "Vrijkomende agrarische bedrijven - VAB -" heeft gekregen. Gebouwen met deze aanduiding mogen, onder voorwaarden, gebruikt worden voor andere doeleinden, zoals opslag. Het bouwplan is - zo heeft het college onweersproken gesteld - hiermee niet in overeenstemming. Voorts is volgens het college het toevoegen van nieuwe burgerwoningen in het buitengebied niet toegestaan om spreiding van woonbebouwing en verstening van het buitengebied te voorkomen. Uitsluitend indien de toevoeging van nieuw bouwvolume is verbonden met een kwaliteitsverbetering is dit toegestaan binnen een begrensde bebouwingsconcentratie. Ten behoeve hiervan is in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" de beleidsnotitie "bebouwingsconcentratie met gebiedsvisie" opgesteld. In het licht van deze beleidsnotitie wordt ontwikkelingsruimte geboden voor hergebruikmogelijkheden van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van bebouwingsconcentraties. In de aangewezen bebouwingsconcentraties is hergebruik van voormalige agrarische bedrijfslocaties voor niet-agrarische functies alsmede (beperkte) toevoeging van nieuw bouwvolume mogelijk. Deze verruiming is gekoppeld aan het principe "ruimtelijke kwaliteit". Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan zich niet verdraagt met het beginsel "ruimtelijke kwaliteit" zoals verwoord in de beleidsnotitie en dat het bouwplan stedenbouwkundig niet inpasbaar is.
Het college wenst vast te houden aan deze notitie en het recent in het nieuwe bestemmingsplan neergelegde planologische beleid. Gelet hierop en in aanmerking nemende dat het college bij de beslissing op een verzoek om vrijstelling een grote mate van beleidsvrijheid heeft zodat de rechter een dergelijke beslissing terughoudend dient te toetsen, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het college in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen weigeren.
Het door [appellant] gestelde dat in het plangebied "Hoenderbos III" de bouw van 120 tot 180 woningen is voorzien, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft daartoe met juistheid overwogen dat het perceel niet in dat plangebied ligt zodat het college daarin in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien de vrijstelling te verlenen. Ditzelfde geldt voor de stelling van [appellant] dat zijn bouwplan past in de toekomstige ontwikkelingen in het gebied Eikenheuvel, waarin het perceel is gelegen. Daarbij wordt allereerst in aanmerking genomen dat deze mogelijke ontwikkelingen dateren van na het besluit van 21 december 2007 en, zoals het college heeft gesteld, dat in verband met een mogelijke toekomstige ontwikkeling van het gebied Eikenheuvel nog een uitwerking moet plaatsvinden van de structuurschets Eikenheuvel. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de idee- en visievorming met betrekking tot dit gebied zich in een zodanig prematuur stadium bevond dat geen medewerking wordt verleend aan initiatieven die mogelijk kunnen leiden tot een gedeeltelijk andere invulling van het gebied Eikenheuvel.
De in hoger beroep door [appellant] naar voren gebrachte omstandigheid dat de raad van de gemeente Uden bij besluit van 20 mei 2009 heeft besloten onder meer het perceel van [appellant] aan te wijzen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten van toepassing zijn, leidt evenmin tot een ander oordeel reeds omdat deze omstandigheid dateert van na het besluit van 21 december 2007.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de weigering vrijstelling te verlenen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hiertoe heeft hij gewezen op de verleende vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwen van een langgevelboerderij op het perceel Eikenheuvelweg 24 A.
2.3.1. Dit betoog faalt eveneens. In het nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied 2006" heeft het perceel Eikenheuvelweg 24 A uitsluitend de bestemming "Woningen", terwijl op het perceel waarop het bouwplan van [appellant] is voorzien de bestemming "Woningen" met nadere aanduiding "VAB" rust. Derhalve is geen sprake van gelijke gevallen. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009
270-552.