ECLI:NL:RVS:2009:BK2896

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903250/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan bestemmingsplan Landelijk Gebied Wormerland ter hoogte van de Noorderweg 122

Op 6 maart 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland besloten tot goedkeuring van een wijzigingsplan dat door het college van burgemeester en wethouders van Wormerland was vastgesteld op 17 februari 2009. Dit wijzigingsplan betreft de wijziging van het bestemmingsplan voor het Landelijk Gebied Wormerland, specifiek ter hoogte van de Noorderweg 122. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te [woonplaats], op 6 mei 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellant vreest financiële schade door de aanleg van een waterberging, die onderdeel uitmaakt van het wijzigingsplan. Hij stelt dat de waterberging watervogels zal aantrekken die schade aan zijn schapen kunnen toebrengen, en dat hij hierdoor zijn schapenhouderij niet kan voortzetten. De appellant is van mening dat zijn belangen onvoldoende zijn meegewogen in het besluit van het college.

Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de toename van watervogels als gevolg van de waterberging onwaarschijnlijk is en dat de appellant compensatie kan aanvragen via het Faunafonds of de nadeelcompensatieregeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 oktober 2009 behandeld. De Afdeling overweegt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van de waterberging zwaarder wegen dan die van de appellant. De Afdeling concludeert dat het college niet in strijd heeft gehandeld met de Wet op de Ruimtelijke Ordening en dat het besluit om het wijzigingsplan goed te keuren rechtmatig is.

De Afdeling verklaart het beroep van de appellant ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 11 november 2009.

Uitspraak

200903250/1/R2.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Wormerland (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 17 februari 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Wijziging bestemmingsplan Landelijk Gebied Wormerland ter hoogte van de Noorderweg 122".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het college van dijkgraaf en hoogheemraden) en het college van burgemeester en wethouders hebben ieder een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Jonkman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door drs. E. Bressers, ambtenaar in dienst van de gemeente, en het college van dijkgraaf en hoogheemraden, vertegenwoordigd door mr. H.A.C. Venselaar en B. Pottuijt, ambtenaren in dienst van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het wijzigingsplan ziet op de verbreding van een waterloop, de Machinetocht, in de Wijde Wormer ter hoogte van het perceel Noorderweg 122 ten behoeve van het realiseren van een waterberging. Daarbij wordt voorts voorzien in de aanleg van een plas-dras gebied naast de verbrede waterloop. De Wijde Wormer is een polder met een oppervlakte van ongeveer 1650 hectare.
2.3. [appellant] betoogt dat hij door de voorziene waterberging financiële schade zal lijden. Hiertoe stelt [appellant] dat als gevolg van de waterberging watervogels naar zijn percelen zullen trekken die mogelijk schade zullen toebrengen aan het voor zijn schapen bestemde gras. [appellant] vreest hierdoor zijn schapenhouderij niet te kunnen voortzetten. Volgens [appellant] zal het verjagen van deze watervogels ook leiden tot het verjagen van weidevogels, waardoor hij niet meer in aanmerking zal komen voor een nestvergoeding. Naar zijn stellen is de compensatie van zijn financiële schade niet gegarandeerd. [appellant] is van mening dat bij de totstandkoming van het bestreden besluit onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat een toename van het aantal watervogels als gevolg van de waterberging, hoewel niet uitgesloten, onwaarschijnlijk is. Voorts betoogt het college dat [appellant] bij te lijden schade een beroep kan doen op het Faunafonds of de nadeelcompensatieregeling van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, dan wel een planschadeverzoek bij de gemeente kan indienen. Volgens het college weegt het algemeen belang van de waterberging zwaarder dan de belangen van [appellant].
2.5. Volgens het rapport "Water Verbindt!, Een integraal maatregelenpakket voor de Wijde Wormer" van de Dienst Landelijk Gebied - Regio West, van juni 2007, maakt de aanleg van de waterberging deel uit van een maatregelenpakket dat zowel gericht is op de aanpak van de wateroverlast en het watertekort als op de verbetering van de waterkwaliteit in de Wijde Wormer. Met dit maatregelenpakket wordt tevens beoogd belangen op het gebied van landbouw, natuur, recreatie en landschap te dienen. In totaal is volgens het rapport 38 hectare waterberging in de Wijde Wormer nodig om wateroverlast tegen te gaan.
2.5.1. Bij brief van 12 juni 2008 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden het college van burgemeester en wethouders verzocht om planologische medewerking te verlenen aan de aanleg van een waterberging met natuurvriendelijke oever langs de Machinetocht. Ter zitting is door het college van dijkgraaf en hoogheemraden toegelicht dat is gekozen voor de Machinetocht, gelet op de ligging nabij het gemaal en de beschikbare grondposities.
2.5.2. Ingevolge artikel 40, aanhef en onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied" kan het college van burgemeester en wethouders, voor zover hier van belang, op grond van artikel 11 van de WRO, het plan wijzigen in die zin dat enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming "Water", mits deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten en verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging.
2.6. Niet in geschil zijn het maatschappelijke belang en de noodzaak van de aanleg van de waterberging. De Afdeling overweegt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat vanwege de beperkte toename van de wateroppervlakte en de lijnvorm van de waterberging het niet in de lijn van de verwachtingen ligt dat het aantal watervogels in zijn algemeenheid als direct gevolg van de waterberging zal toenemen. Voorts heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, voor zover sprake is van een toename van watervogels nabij de voorziene waterberging, niet te verwachten is dat zij zich naar de percelen van [appellant] zullen begeven. Hij heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat naast de voorziene waterberging een plas-dras gebied wordt aangelegd en ingericht zal worden als natuurvriendelijke oever. Voorts heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat tussen de voorziene waterberging en de percelen van [appellant] een voetpad zal worden aangelegd en een scheidingssloot loopt die bemoeilijken dat watervogels zich naar zijn percelen zullen begeven. Voor zover niet geheel uitgesloten moet worden geacht dat het aantal watervogels op zijn percelen als gevolg van de waterberging toch in beperkte mate toeneemt, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de verwachting van het college dat de mogelijke schadelijke gevolgen hiervan beperkt zullen zijn, onjuist is.
Voorts heeft het college in zijn afweging de mogelijkheden van [appellant] kunnen betrekken om financiële compensatie te vragen ingeval hij daadwerkelijk schade zal lijden ten gevolge van de aanleg van de waterberging. Dat deze compensatie voorafgaand aan de vaststelling en goedkeuring van het wijzigingsplan had moeten zijn gegarandeerd, zoals [appellant] stelt, is niet vereist. Indien en voor zover door hem een beroep wordt gedaan op een van de door het college genoemde schaderegelingen, staan voor hem tegen een naar aanleiding daarvan genomen besluit rechtsmiddelen open. Voor zover [appellant] op voorhand ervan uitgaat dat de schade moeilijk aannemelijk kan worden gemaakt, overweegt de Afdeling dat hieraan niet de door hem gewenste betekenis kan worden toegekend. Daarbij komt dat, zoals het college van dijkgraaf en hoogheemraden ter zitting heeft verklaard, voor een beroep op de nadeelcompensatieregeling van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier niet is vereist dat [appellant], alvorens een verzoek in te dienen, eerst verjagingsmaatregelen treft ter voorkoming van schade door watervogels.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid aan de belangen bij de aanleg van de waterberging een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan de belangen van [appellant].
2.6.1. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6.2. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009
371-629.