ECLI:NL:RVS:2009:BK2262

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907141/1/V3 en 200907811/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • B. van Wagtendonk
  • M.A.A. Mondt Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en hernieuwde inbewaringstelling

In deze zaak gaat het om de vreemdeling die in hoger beroep is gegaan tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie met betrekking tot zijn vreemdelingenbewaring. De vreemdeling was eerder op 13 maart 2009 in bewaring gesteld, maar de rechtbank had op 21 augustus 2009 de opheffing van deze maatregel bevolen, omdat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld bij de uitzetting. Op dezelfde dag werd de vreemdeling echter opnieuw in bewaring gesteld. De vreemdeling betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de ontvangst van een vluchtakkoord op 21 augustus 2009 een gewijzigde omstandigheid vormde. Hij stelde dat de staatssecretaris al op 20 augustus 2009 op de hoogte was van de mogelijkheid van uitzetting op korte termijn, en dat de rechtbank deze informatie niet correct had geïnterpreteerd. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank de hernieuwde inbewaringstelling ten onrechte had gerechtvaardigd op basis van de gewijzigde omstandigheden, aangezien deze al bekend waren ten tijde van de eerdere uitspraak. De Raad van State verklaarde de hoger beroepen gegrond, vernietigde de uitspraken van de rechtbank en verklaarde de beroepen van de vreemdeling gegrond. De vrijheidsontnemende maatregel werd opgeheven en de staat werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de vreemdeling.

Uitspraak

200907141/1/V3 en 200907811/1/V3.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
[vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraken van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 10 september 2009 in zaak nr. 09/30570 en van 2 oktober 2009 in zaak nr. 09/32628b in de gedingen tussen:
[vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2009 is [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) op de voet van artikel 59, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 september 2009, hoger beroep ingesteld (zaak nr. 200907141/1/V3). Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
Bij besluit van 16 september 2009 is de vreemdeling, in aansluiting op de opheffing van de voormelde maatregel, opnieuw in vreemdelingenbewaring gesteld, thans op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van 21 augustus 2009 door de vreemdeling ingestelde beroep opgevat als een beroep gericht tegen het opleggen van de maatregel van bewaring van 16 september 2009, dit beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 oktober 2009, hoger beroep ingesteld (zaak nr. 200907811/1/V3). Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
In het hoger beroep in zaak nr. 200907141/1/V3
2.1. De vreemdeling is eerder, op 13 maart 2009, in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 21 augustus 2009 in zaak nr. 09/28333 heeft de rechtbank met onmiddellijke ingang de opheffing van deze bewaring bevolen, omdat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van de vreemdeling had gewerkt. Op dezelfde dag heeft de staatssecretaris de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 opnieuw in bewaring gesteld. Niet in geschil is dat de vreemdeling tussentijds niet uit de macht van de tot inbewaringstelling en uitzetting bevoegde autoriteiten is geweest.
2.2. In de aangevallen uitspraak, die in zoverre niet is bestreden, heeft de rechtbank overwogen dat het bij de in rechte onaantastbare uitspraak van 21 augustus 2009 vastgestelde gebrek ook aan de op die datum opgelegde maatregel kleeft. Voor het opnieuw opleggen van een bewaringsmaatregel is onder die omstandigheden in beginsel slechts plaats, indien sprake is van gewijzigde omstandigheden, met inachtneming waarvan een hernieuwde inbewaringstelling gerechtvaardigd is. Tussen partijen is niet in geschil dat de omstandigheid dat de Turkse autoriteiten voor de vreemdeling een laissez passer hebben toegezegd en hij op korte termijn kon worden uitgezet geen zodanige gewijzigde omstandigheid is, nu deze gegevens ten tijde van de behandeling van het eerdere beroep op 20 augustus 2009 reeds bekend waren, aldus de rechtbank.
2.3. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het feit dat op 21 augustus 2009 het vluchtakkoord is ontvangen waaruit blijkt dat hij op 10 september 2009 met vlucht KL1613 onder begeleiding van escortes naar Turkije zal worden uitgezet, kan worden aangemerkt als een gewijzigde omstandigheid, nu – in tegenstelling tot de eerdere mededeling dat de vreemdeling op korte termijn kon worden uitgezet – de uitzetting met de hiervoor vermelde gegevens concreet is geworden.
Daartoe betoogt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat op 20 augustus 2009 reeds bekend was dat hij op korte termijn zou worden uitgezet. Het feit dat op 21 augustus 2009 duidelijk werd dat dit op 10 september 2009 kon gebeuren, wijzigt dat niet. Dit geldt te meer nu de uitzetting op 10 september 2009 geen doorgang heeft gevonden, aldus de vreemdeling.
2.3.1. Uit de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat de staatssecretaris de rechtbank er bij brief van 19 augustus 2009 van op de hoogte heeft gesteld dat een vlucht voor de vreemdeling was aangevraagd en dat de vreemdeling op korte termijn zou worden uitgezet naar Turkije. Dat spoedig bij de staatssecretaris bekend zou worden op welke datum en met welke vlucht de vreemdeling kon worden uitgezet, lag op 20 augustus 2009, ten tijde van de behandeling van het tegen de voortduring van de maatregel van 13 maart 2009 ingestelde beroep, derhalve reeds in de lijn der verwachting. Aangezien deze gegevens feitelijk niets veranderen aan de omstandigheid dat de vreemdeling op korte termijn zou kunnen worden uitgezet, heeft de rechtbank deze ten onrechte aangemerkt als een gewijzigde omstandigheid met inachtneming waarvan een hernieuwde inbewaringstelling van de vreemdeling gerechtvaardigd is en heeft zij niet onderkend dat de maatregel van 21 augustus 2009 van meet af aan onrechtmatig is.
De grief slaagt.
In het hoger beroep in zaak nr. 200907811/1/V3
2.4. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
2.5. In de eerste grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn beroepsgrond dat, samengevat weergegeven, zijn inbewaringstelling onrechtmatig is, omdat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van 21 augustus 2009.
Aangezien de vreemdeling op 16 september 2009 niet uit de macht van de tot inbewaringstelling en uitzetting bevoegde autoriteiten is geweest, kleeft het bij uitspraak van 21 augustus 2009 door de rechtbank vastgestelde gebrek ook aan de op 16 september 2009 opgelegde maatregel. Nu niet is gebleken dat op die datum sprake was van gewijzigde omstandigheden met inachtneming waarvan een hernieuwde inbewaringstelling gerechtvaardigd was, is deze maatregel eveneens van meet af aan onrechtmatig.
De grief slaagt.
2.6. De hoger beroepen zijn kennelijk gegrond. De overige grieven behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen van de vreemdeling tegen de besluiten van de staatssecretaris van 21 augustus 2009 en 16 september 2009 alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel van 21 augustus 2009 reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. De op 16 september 2009 opgelegde vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgeheven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 21 augustus 2009 tot heden, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
2.7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 10 september 2009 in zaak nr. 09/30570 en van 2 oktober 2009 in zaak nr. 09/32628b;
III. verklaart de door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen gegrond;
IV. bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 ingaande heden wordt opgeheven;
V. veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) om aan de vreemdeling te betalen een vergoeding van € 4880,00 (zegge: vierduizend achthonderdtachtig euro);
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van de beroepen en de hoger beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2047,00 (zegge: tweeduizend zevenenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van de zaaknummers te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.A.A. Mondt Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Laar, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Van Laar
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009
551.
Verzonden: 21 oktober 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak