ECLI:NL:RVS:2009:BK1980

Raad van State

Datum uitspraak
4 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901885/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring uitwerkingsplan bestemmingsplan Westenholte-Stins door college van gedeputeerde staten van Overijssel

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van een uitwerkingsplan door het college van gedeputeerde staten van Overijssel, dat betrekking heeft op de bouw van twee nieuwe woningen in de gemeente Zwolle. Het college heeft op 20 januari 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het uitwerkingsplan dat door het college van burgemeester en wethouders van Zwolle was vastgesteld. Dit besluit is door een appellant aangevochten, die zich verzet tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemming 'Woondoeleinden'. De appellant stelt dat de raadscommissie die betrokken zou moeten worden bij de uitwerking van het plan ten onrechte niet is gehoord, omdat deze commissie niet meer bestaat.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 augustus 2009 behandeld. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat, heeft zijn bezwaren uiteengezet. De Afdeling overweegt dat het college van burgemeester en wethouders terecht heeft besloten het uitwerkingsplan vast te stellen zonder de raadscommissie te horen, aangezien deze commissie inmiddels is opgeheven. De Afdeling concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

De appellant heeft verder aangevoerd dat de bouw van de woningen het landelijke karakter van de Stinsweg zal aantasten en dat de woningen te dicht op elkaar komen te staan. Het college heeft echter betoogd dat de bouw van de woningen stedenbouwkundig aanvaardbaar is en dat de geluidscontour van het nabijgelegen industrieterrein in acht is genomen. De Afdeling oordeelt dat de bezwaren van de appellant niet opwegen tegen het belang van de bouw van de woningen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 4 november 2009.

Uitspraak

200901885/1/R2.
Datum uitspraak: 4 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2009, kenmerk 2009/002241, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 9 december 2008 vastgestelde uitwerkingsplan "Bestemmingsplan ex artikel 11 WRO, Westenholte-Stins, deelplan XIII Stinsweg 5a en 7a" (hierna: het uitwerkingsplan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 17 maart 2009, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. Hardenberg, advocaat te Apeldoorn, is verschenen. Voorts zijn als partij gehoord F. Herkert en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J. Heerspink, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij het besluit over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Met het uitwerkingsplan wordt beoogd de in het bestemmingsplan "Westenholte-Stins" (hierna: het bestemmingsplan) vervatte bestemming "Woondoeleinden EG" uit te werken, die blijkens artikel 9 van de voorschriften van het bestemmingsplan voorziet in de realisering van eengezinshuizen met de daarbij behorende erven, bijgebouwen, autoboxen, verkeersdoeleinden, groenvoorzieningen, andere bouwwerken en andere werken. Met het uitwerkingsplan wordt de bouw van twee nieuwe woningen aan weerszijden van de woning op het perceel [locatie 1] mogelijk gemaakt. Voorts worden gronden op het perceel [locatie 2] die nog niet waren uitgewerkt voor "Woondoeleinden" aangewezen.
2.3. Het beroep van [appellant], woonachtig aan [locatie 3] en eigenaar van het perceel [locatie 2], richt zich tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" omdat hij zich niet kan verenigen met de bouw van de twee nieuwe woningen. Hij stelt dat de raadscommissie die wordt genoemd in het bestemmingsplan ten onrechte niet is gehoord.
2.3.1. Het college heeft goedkeuring aan het plan verleend. Het college van burgemeester en wethouders stelt dat de desbetreffende raadscommissie niet kon worden gehoord omdat de raadscommissie niet meer bestaat en voor de commissie geen opvolger is aangewezen.
2.3.2. Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan hoort het college van burgemeester en wethouders omtrent de uitwerking van het plan de raadscommissie ruimtelijke ordening en sociografische dienst. De Afdeling overweegt dat het college er terecht van is uitgegaan dat het college van burgemeester en wethouders het uitwerkingsplan in dit geval heeft mogen vaststellen zonder de raadscommissie ruimtelijke ordening en sociografische dienst te horen omdat deze raadscommissie inmiddels is opgeheven. Hierbij acht de Afdeling van belang dat in de voorschriften van het bestemmingsplan geen verplichting is opgenomen om, in een situatie als deze, een ander orgaan of andere commissie over het ontwerp van het uitwerkingsplan te horen. Ook in de WRO of het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 is voor een situatie als deze geen verplichting opgenomen over het horen voordat tot vaststelling van het uitwerkingsplan kan worden overgegaan.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat in het niet-naleven van de verplichting in artikel 19, vierde lid, van de bestemmingsplanvoorschriften, geen aanleiding kan worden gezien het bestreden besluit te vernietigen.
2.4. [appellant] betoogt dat de twee nog te bouwen woningen het landelijke karakter van de Stinsweg zullen aantasten omdat de woningen te ver voor de voorgevelrooilijn en te dicht opeen zullen worden gebouwd. [appellant] brengt naar voren dat de woningen ten onrechte naar voren zijn geschoven vanwege geluidsaspecten omdat een geluidsscherm is geplaatst en het gemeentebestuur tevens andere maatregelen zou treffen. Hij stelt verder dat het bestemmingsvlak, dat ten dienste zou staan van de woning aan Stinsweg 7a, ten onrechte deels op zijn gronden is gelegen. [appellant] brengt voorts naar voren dat de achtertuin op het perceel [locatie 1] nagenoeg onbereikbaar zal worden doordat de te realiseren bebouwing de toegang zal blokkeren. [appellant] stelt voorts dat strijd ontstaat met Deelplan XII omdat de zijdelingse perceelsgrens minder dan drie meter van de woning aan [locatie 1] komt te liggen. Ten slotte zal het uitzicht vanuit de woningen aan [locatie 2] en [locatie 3] worden aangetast en zullen deze woningen dientengevolge in waarde verminderen, zo stelt [appellant].
2.4.1. Het college stelt zich in navolging van het college van burgemeester en wethouders op het standpunt dat de bouw van twee woningen op deze locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Omdat de geluidscontour vanwege het industrieterrein Voorst ABC een planologische beperking is die blijvend gerespecteerd dient te worden, worden de achtergevels van de nog te bouwen woningen in dezelfde rooilijn geplaatst als de woningen die reeds zijn gerealiseerd. Het college stelt dat het deel van het bestemmingsvlak dat is gelegen op gronden van [appellant] nog niet was uitgewerkt en dat deze gronden voor "Woondoeleinden" zijn bestemd ten behoeve van het perceel [locatie 2]. Voor wat betreft de bereikbaarheid van de achtertuin op het perceel [locatie 1] wijst het college erop dat dit een zaak is van de eigenaar van dat perceel. Ten slotte stelt het college dat er vanuit de woningen aan [locatie 2] en [locatie 3] nog volop uitzicht op de Stinsweg bestaat en dat in het geval van waardevermindering van de woningen eventueel een verzoek om planschade bij het gemeentebestuur kan worden ingediend.
2.4.2. Ingevolge de plankaart bij het bestemmingsplan, bezien in samenhang met artikel 19, tweede lid, onder a, sub 2, van de voorschriften van het bestemmingsplan, dienen in het gebied aan weerszijden van het zuidelijke deel van de Stinsweg, minimaal 16 en maximaal 20 woningen te worden gebouwd. De Afdeling stelt vast dat op het college van burgemeester en wethouders een verplichting tot verdere inbreiding ligt, nu het minimum van 16 woningen in het gebied nog niet is bereikt.
2.4.3. Met betrekking tot het bezwaar dat het bestemmingsvlak is gelegen op gronden van [appellant], stelt de Afdeling vast dat bedoelde grond die ligt tussen het perceel Stinsweg 7a en de woning [locatie 2] in het "Bestemmingsplan ex artikel 11 WRO, Westenholte-Stins, deelplan XII" (hierna: Deelplan XII) nog niet is uitgewerkt. De Afdeling acht het niet onredelijk dat het college van burgemeester en wethouders ervoor heeft gekozen om in het voorliggende uitwerkingsplan te voldoen aan de uitwerkingsplicht uit artikel 19, eerste lid, van het bestemmingsplan. De Afdeling stelt vast dat bedoeld plandeel, gelet op de door [appellant] bij zijn beroepschrift overgelegde kadastrale tekening, betrekking heeft op het perceel [locatie 2] en niet op het perceel Stinsweg 7a.
2.4.4. Vast staat dat er tussen de bebouwing op de percelen [locatie 1] en 7a nog voldoende ruimte bestaat om het achtererf van het perceel [locatie 1] te kunnen bereiken. De Afdeling acht het standpunt van het college hieromtrent niet onredelijk.
2.4.5. Omtrent het standpunt dat strijd ontstaat met Deelplan XII omdat de zijdelingse perceelsgrens tussen de percelen aan de Stinsweg 5a en [locatie 1] minder dan drie meter van de woning aan [locatie 1] komt te liggen, merkt de Afdeling op dat woningen, gelet op artikel 2, derde lid, sub a, onder 1 en onder 5, van de voorschriften van Deelplan XII in samenhang met de plankaart van Deelplan XII, niet binnen 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens mogen worden gebouwd. Deze eis geldt niet voor bijgebouwen. Voor zover bedoelde gebouwen op het perceel [locatie 1] als woning moeten worden aangemerkt en deze buiten het bouwvlak zijn gebouwd, is de Afdeling van oordeel dat dit in deze procedure niet aan de orde kan komen. Deze eventuele strijdigheid kan door middel van handhaving op grond van Deelplan XII ongedaan worden gemaakt.
2.4.6. De Afdeling stelt verder vast dat de voorgevelrooilijnen van de bestaande woningen aan de Stinsweg in enige mate verspringen ten opzichte van de voorgevelrooilijnen van de twee voorziene woningen. De Afdeling is echter van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het realiseren van de twee woningen niet leidt tot een ernstige aantasting van de stedenbouwkundige structuur van het desbetreffende gebied. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de bouwvlakken in het plan aansluiting heeft gezocht bij de bouwvlakken van de omliggende woningen ingevolge de plankaart van Deelplan XII. Voorts zullen de bestaande rooilijnen niet tot uitgangspunt worden genomen, nu Deelplan XII reeds de mogelijkheid biedt om de bestaande woningen aan de voorzijde uit te breiden. Het ten aanzien van de voorgevelrooilijnen bepaalde in de welstandsnota kan in het kader van de vraag of het uitwerkingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening geen overwegende betekenis worden toegekend.
2.4.7. Uit de toelichting op het plan blijkt dat het industrieterrein Voorst ABC, dat ten zuidoosten van het plangebied ligt, op basis van de Wet geluidhinder is gezoneerd. Voorts blijkt uit de toelichting dat ingevolge het "Saneringsprogramma industrieterrein Voorst ABC Gemeente Zwolle" een 55 dB(A)-contour langs de achtergevels van de bestaande woningen aan de Stinsweg ligt. Ter zitting heeft het college van burgemeester en wethouders toegelicht dat de sanering van het bedrijventerrein nog niet volledig is afgerond, zodat de 55 dB(A)-contour nog steeds geacht wordt langs de achtergevels van de bestaande woningen te liggen. De Afdeling acht het standpunt van het college van burgemeester en wethouders dat de woningen niet binnen deze contour mogen worden opgericht, niet onredelijk. Dat de geluidscontour minder ver zou reiken, heeft [appellant] voorts niet aannemelijk gemaakt. Het enkele feit dat op zijn perceel geen industrielawaai zou worden waargenomen, is daarvoor niet voldoende. Het college had in dit bezwaar geen aanleiding behoeven te zien om goedkeuring te onthouden.
2.4.8. Voorts kan niet worden ontkend dat het bouwen van de twee voorziene woningen gevolgen kan hebben voor het uitzicht vanuit de woningen op de percelen [locatie 2] en [locatie 3]. Het college heeft zich echter op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de afstand tussen de woningen op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] enerzijds en de voorziene woning op het perceel Stinsweg 7a anderzijds, de tussenliggende bouwwerken, de beplanting en de situering van de bebouwing in een stedelijke omgeving, geen grote aantasting van het uitzicht op de Stinsweg zal plaatsvinden.
Het college heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] gestelde nadelige gevolgen van de twee woningen, waaronder de gevolgen voor de waarde van zijn woningen, niet zodanig zijn dat het college van burgemeester en wethouders in de belangenafweging hier meer gewicht aan had moeten toekennen dan aan het belang bij de mogelijkheid om twee woningen te bouwen.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2009
177-612.