200901305/1/V6.
Datum uitspraak: 4 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 januari 2009 in zaak nr. 08/502 in het geding tussen:
[vennoot A] en [vennoot B] h.o.d.n. [appellante]
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 21 april 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voor zover thans van belang, [appellante] een boete van € 24.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 17 december 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister), voor zover thans van belang, het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 21 april 2006 herroepen, de boete vastgesteld op € 21.600,00 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft bij brieven van 4 maart 2008 en 12 maart 2008 nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. G. Golstein, werkzaam bij Golstein Juridisch Advies en Incasso te Meteren, vergezeld door [vennoot A], en de minister, vertegenwoordigd door mr. H.A.W. Stiekema, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav, zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, zoals dat luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder 1˚, zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt voor de toepassing van het eerste lid met een rechtspersoon gelijkgesteld de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge het tweede lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, gelden de ter zake van deze wet gestelde beboetbare feiten ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, zoals dat luidde ten tijde van belang, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav, zoals dat luidde ten tijde van belang, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval er sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. Het op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie (hierna: de inspecteurs) opgemaakte boeterapport van 14 februari 2006 (hierna: het boeterapport) houdt in, voor zover thans van belang, dat tijdens een controle op 24 september 2005 op een perceel aan de [locatie], te [plaats], drie vreemdelingen van Poolse nationaliteit, [de vreemdeling sub 1], [de vreemdeling sub 2] en [de vreemdeling sub 3] (hierna tezamen: de vreemdelingen), zijn aangetroffen, terwijl zij arbeid verrichtten bestaande uit het plukken van appels, zonder dat daarvoor tewerkstellingsvergunningen waren afgegeven.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellante] als werkgever in de zin van de Wav moet worden aangemerkt. Daartoe voert zij aan dat de overweging van de rechtbank, dat het enkel mogelijk maken van het verrichten van arbeid en het niet verhinderen daarvan ook wordt opgevat als het laten verrichten van arbeid, in dit geval niet van toepassing is, omdat zij niet wist van het plukken van de appels op het betrokken perceel en geen reden had om op dat perceel te komen aangezien dit niet haar eigendom is. [appellante] heeft voorts aangevoerd dat de eigenaar van het perceel waarop de vreemdelingen werkend zijn aangetroffen, [vennoot A] senior is en de vreemdelingen in diens opdracht fruit plukten. Dit blijkt volgens [appellante] uit de door haar overgelegde factuur van [vennoot A] senior aan [bedrijf] van 28 februari 2006 met daarop de omschrijving 'Geleverd Fruit Oogst 2005'.
2.3.1. Blijkens de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1993/1994, 23 574, nr. 3, blz. 13) bij de artikelen 1 en 2 van de Wav is diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever en is deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende, aldus de memorie van antwoord (Kamerstukken II 1993/1994, 23 574, nr. 5, blz. 2). Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr.
200700303/1) wordt het enkel mogelijk maken van het verrichten van arbeid en het niet verhinderen daarvan, opgevat als het laten verrichten van arbeid.
Nu instemming met, of wetenschap van de arbeid voor de kwalificatie van werkgever in de zin van de Wav niet is vereist, kan de stelling van [appellante], dat zij niet wist van het plukken van de appels op het perceel, wat daar ook van zij, niet leiden tot het slagen van haar betoog.
Het boeterapport houdt in dat op het perceel tussen de rijen fruitbomen zogenoemde pluktreinen stonden, waarvan op de aangekoppelde houten kisten de naam '[appellante]' stond. Voorts passen de werkzaamheden, zoals die door de vreemdelingen ten tijde van de controle werden verricht, binnen de normale bedrijfsvoering van [appellante] als fruitteeltbedrijf.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister [appellante] ten onrechte heeft aangemerkt als werkgever van de vreemdelingen in de zin van de Wav. Anders dan [appellante] betoogt, kan uit de door haar overgelegde factuur niet worden opgemaakt dat de daarop beschreven levering de door de vreemdelingen op de dag van de controle geplukte appels betreft. De factuur is onvoldoende gespecificeerd.
Het betoog faalt.
2.4. [appellante] betoogt voorts dat, samengevat weergegeven, de rechtbank heeft miskend dat de minister zijn standpunt dat [appellante] kan worden aangemerkt als werkgever van de vreemdelingen, niet mocht baseren op de bij het boeterapport gevoegde inlichtingen- en verhoorformulieren. Daartoe voert zij aan dat het onwaarschijnlijk is dat de vreemdelingen bij de beantwoording van de vraag wie hun formele werkgever is alle drie zowel '[naam A]' als '[naam B]' hebben genoemd, omdat bijna niemand in de omgeving van [appellante] deze laatste naam kent. Volgens [appellante] kunnen Pools sprekende vreemdelingen 'Fruitbedrijf [appellante]' niet uitspreken en kan het niet anders dan dat deze naam de vreemdelingen in de mond is gelegd. Voorts voert [appellante] aan dat de rechtbank heeft miskend dat de verklaringen van de vreemdelingen erg ruim zijn geïnterpreteerd door de minister, nu de vreemdeling sub 1 slechts heeft verklaard dat zij om werk kwam vragen voor haar vader, de vreemdeling sub 2 slechts heeft verklaard dat hij om werk kwam vragen en de vreemdeling sub 3 heeft verklaard niet te weten hoe de chef heette. Tot slot voert [appellante] aan dat, nu voormelde inlichtingen- en verhoorformulieren niet zijn geparafeerd door de gehoorde vreemdelingen, niet blijkt dat de vreemdelingen het eens zijn met hetgeen zij hebben verklaard.
2.4.1. In beginsel dient van de juistheid van een op ambtseed of -belofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal te worden uitgegaan. De bij het boeterapport als bijlagen gevoegde inlichtingen- en verhoorformulieren houden in dat de vreemdelingen door een inspecteur van de Arbeidsinspectie door tussenkomst van een tolk in de Poolse taal zijn gehoord. De door de vreemdelingen afgelegde verklaringen zijn door de tolk aan hen in de Poolse taal voorgelezen, waarna zij bij die verklaringen hebben volhard en deze door hen zijn ondertekend. Dat de inlichtingen- en verhoorformulieren niet door de vreemdelingen zijn geparafeerd, maakt niet dat de minister niet van deze verklaringen mocht uitgaan. [appellante] heeft niet betwist dat de vreemdelingen door de inspecteurs uit eigen waarneming werkend zijn aangetroffen. Dat de vreemdelingen sub 1 en sub 2 hebben verklaard om werk te zijn komen vragen, sluit die waarneming niet uit. Hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd, kan reeds niet slagen omdat zij dit niet aannemelijk heeft gemaakt.
De rechtbank heeft derhalve terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister zijn standpunt dat [appellante] aangemerkt kan worden als de werkgever van de vreemdelingen, niet mocht baseren op de bij het boeterapport gevoegde inlichtingen- en verhoorformulieren.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. De Vink
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2009