200901813/1/H3.
Datum uitspraak: 4 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 6 februari 2009 in zaken nrs. 08/3714, 08/3715, 08/3751 en 09/283 in het geding tussen:
de directie van de Dienst Wegverkeer.
Bij afzonderlijke besluiten van 17 oktober 2008 heeft de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) de aan [wederpartij] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram (hierna: de erkenning), onderscheidenlijk de aan hem verleende keuringsbevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram (hierna: de keuringsbevoegdheid), beide voor de duur van zes weken ingetrokken.
Bij afzonderlijke besluiten van 12 december 2008 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2009, verzonden op 10 februari 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 12 december 2008 vernietigd en de RDW opgedragen om binnen zes weken nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 april 2009.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2009, waar de RDW, vertegenwoordigd door drs. J. Greidanus, werkzaam bij de RDW, en [wederpartij], bijgestaan door mr. R. Vleugel, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met één of meer uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 87a, tweede lid, aanhef en onder c, kan de Dienst Wegverkeer de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen, indien degene aan wie de bevoegdheid is verleend handelt in strijd met één of meer uit de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK (hierna: de Regeling), neemt de erkenninghouder in verband met de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens het bij en krachtens de wet bepaalde in acht.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, neemt de keurmeester in verband met de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens het bij en krachtens de wet bepaalde in acht.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, gelden, indien het voertuig blijkens mededeling van de Dienst Wegverkeer aan een steekproef wordt onderworpen, de in het tweede tot en met zesde lid genoemde verplichtingen.
Ingevolge het tweede lid wordt in de staat van het voertuig dat aan een steekproef wordt onderworpen, gedurende negentig minuten na het tijdstip van afmelding geen wijziging aangebracht en worden geen metingen met betrekking tot het voertuig verricht.
Ingevolge het derde lid wijst de erkenninghouder de eigenaar of houder van het voertuig dat aan een steekproef wordt onderworpen er op dat deze verplicht is het voertuig voor de uitvoering van de steekproef beschikbaar te houden.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder c, wordt aan een steekproef alle medewerking verleend en worden de ter zake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef, niet uit de keuringsplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef.
2.1.1. Met betrekking tot het toezicht op keuringen en het opleggen van sancties hanteert de RDW beleidsregels die zijn neergelegd in de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW van 1 juni 2008 (hierna: de Toezichtbeleidsbrief). De Toezichtbeleidsbrief is door de RDW aan elke erkenninghouder en keurmeester verstrekt.
In de Toezichtbeleidsbrief worden een Algemeen Deel en diverse Bijlagen onderscheiden. Volgens paragraaf 3.1.1.1 "Aanwezigheid tijdens de steekproef" van de Bijlage Erkenninghouder APK en paragraaf 3.4.2 "Aanwezigheid keurmeester, keuringsrapport en voertuig" van de Bijlage APK Keurmeester, voor zover thans van belang, dienen de erkenninghouder en/of keurmeester al het mogelijke te doen om te voorkomen dat het gekeurde voertuig de keuringsruimte verlaat als een voertuig in een steekproef valt. Dit kan bijvoorbeeld door hun klanten goed te informeren over de steekproef, hen niet op de keuring te laten wachten, hun vervangend vervoer aan te bieden of hen weg te laten brengen. In ieder geval moeten de erkenninghouder en/of keurmeester de klant voorafgaand aan de keuring duidelijk maken dat de mogelijkheid bestaat dat zijn voertuig in de steekproef valt en wat daar de gevolgen van zijn.
Valt een voertuig in de steekproef, dan kunnen de erkenninghouder en/of keurmeester voorkomen dat het voertuig de keuringsruimte verlaat door geen keuringsrapport af te geven en de klant er direct op te wijzen dat de goedkeuring vervalt, als het voertuig de keuringsruimte verlaat vóór of tijdens de steekproef. Is het onverhoopt toch gebeurd dat een voertuig de keuringsruimte heeft verlaten, voordat de steekproef kon worden uitgevoerd, dan dient de erkenninghouder en/of keurmeester dit direct telefonisch of per fax te melden bij het regiokantoor van de RDW en niet pas bij aankomst van de steekproefcontroleur, aldus de Toezichtbeleidsbrief.
2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat op 11 juli 2008 het voertuig met kentekennummer [..-..-..] (hierna: het voertuig) op het moment van de steekproefherkeuring niet meer in de keuringsplaats aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2008 in zaak nr.
200705172/1, overwogen dat de enkele afwezigheid van het voertuig op het moment van herkeuring een overtreding van de medewerkingsverplichting van artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Regeling oplevert en dat de RDW naar aanleiding daarvan tot intrekking mag overgaan, tenzij de erkenninghouder ter zake niets te verwijten valt.
Volgens de voorzieningenrechter heeft de RDW onvoldoende gemotiveerd waarom [wederpartij] te verwijten valt dat het voertuig op het moment van de steekproef niet in de keuringsplaats aanwezig was, nu hij op de relevante punten heeft voldaan aan paragraaf 3.4.2 van de Bijlage APK Keurmeester. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [wederpartij] te maken had met een niet voor rede vatbare klant als gevolg van een noodsituatie, namelijk een dreigende zelfmoord van de vriendin van die klant.
2.3. De RDW betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [wederpartij] alles heeft gedaan wat van hem verwacht mocht worden om te voorkomen dat het gekeurde voertuig de keuringsplaats zou verlaten. Volgens de RDW heeft [wederpartij], door voorafgaand aan de keuring de klant niet te informeren over de mogelijkheid dat het voertuig in een steekproef kan vallen en de klant ter plaatse de uitkomst van de keuring te laten afwachten, het risico gecreëerd dat de klant met het voertuig wil vertrekken voordat de steekproef plaatsvindt. In dat licht bezien maken de reden van vertrek en het gegeven dat [wederpartij], nadat het voertuig in de steekproef was gevallen, heeft gehandeld volgens het in de Toezichtbeleidsbrief neergelegde beleid, niet dat hem ter zake niets valt te verwijten, aldus de RDW.
Voorts stelt de RDW zich op het standpunt dat het op de weg van [wederpartij] had gelegen om de klant te laten wegbrengen, toen deze het vervangende voertuig weigerde en een taxi niet snel genoeg ter plaatse kon zijn.
2.3.1. De voorzieningenrechter heeft met juistheid, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2008, overwogen dat de enkele afwezigheid van het voertuig op het moment van herkeuring een overtreding van de medewerkingsverplichting van artikel 45, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Regeling oplevert en dat de RDW naar aanleiding daarvan tot intrekking mag overgaan, tenzij de erkenninghouder ter zake niets te verwijten valt.
Tussen partijen is niet in geschil dat [wederpartij], nadat hem duidelijk werd dat de aanbieder van het voertuig met het voertuig wilde vertrekken, conform het door de RDW gehanteerde beleid heeft gehandeld door vervangend vervoer aan te bieden, aan te bieden een taxi te bellen en de aanbieder op de hoogte te stellen van het feit dat de goedkeuring bij het wegrijden zou vervallen. Voordat het voertuig daadwerkelijk werd meegenomen, heeft [wederpartij] voorts telefonisch contact opgenomen met de RDW en gehandeld overeenkomstig de telefonische instructies door de aanbieder een verklaring te laten ondertekenen en het keuringsrapport en kentekenbewijs niet af te geven.
Anders dan de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat [wederpartij] hiermee niet alles heeft gedaan wat van hem mocht worden verwacht om te voorkomen dat het gekeurde voertuig de keuringsplaats zou verlaten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [wederpartij] reclame maakt met de slogan "Klaar terwijl u wacht", terwijl in paragraaf 3.1.1.1 van de Bijlage Erkenninghouder APK en paragraaf 3.4.2 van de Bijlage APK Keurmeester het niet op de keuring laten wachten is vermeld als manier om te voorkomen dat de aanbieder van het gekeurde voertuig de keuringsruimte wil verlaten als het voertuig in een steekproef valt. Door zich te laten voorstaan op een werkwijze waarbij de aanbieder de uitkomst van de keuring ter plaatse kan afwachten, neemt [wederpartij] dan ook bewust een vergroot risico dat de aanbieder, als hij verneemt dat het voertuig in een steekproef valt, niet wil wachten maar met het voertuig wil wegrijden. Dit brengt mee dat extra maatregelen moeten worden getroffen om dat te voorkomen. Als evenbedoelde werkwijze wordt gevolgd, mag van de erkenninghouder en/of keurmeester worden verlangd dat deze de aanbieder van het voertuig vooraf aantoonbaar heeft gewezen op de mogelijkheid dat het voertuig in een steekproef kan vallen en op de gevolgen hiervan.
Nu [wederpartij] stelt dat hij de aanbieder van het voertuig vooraf mondeling op de mogelijkheid van een steekproef heeft gewezen, maar tevens erkent dit niet te kunnen aantonen, heeft de RDW mogen uitgaan van verwijtbaarheid zijdens [wederpartij] en tot intrekking van de erkenning onderscheidenlijk keuringsbevoegdheid van [wederpartij] mogen besluiten. Hieraan doet de reden van het vertrek van de aanbieder van het voertuig, wat hier ook van zij, niet af.
Het betoog slaagt in zoverre.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, beoordeelt de Afdeling thans de door [wederpartij] tegen de besluiten van de RDW van 12 december 2008 in beroep aangevoerde gronden, voor zover deze gelet op het voorgaande nog bespreking behoeven.
2.5. [wederpartij] betoogt dat hij niet zodanig verwijtbaar heeft gehandeld dat de opgelegde sanctie, namelijk intrekking van zijn erkenning en keuringsbevoegdheid voor de duur van zes weken, is gerechtvaardigd.
2.5.1. Zoals overwogen onder 2.3.1. heeft [wederpartij] door het hanteren van een "Klaar terwijl u wacht"-werkwijze een vergroot risico genomen dat de aanbieder met het voertuig wegrijdt voordat de steekproefherkeuring heeft plaatsgevonden. Dat dit risico zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, betekent in dit geval echter niet dat dit ook in redelijkheid geheel voor rekening van [wederpartij] dient te komen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [wederpartij], nadat het voertuig in de steekproef was gevallen, niet alleen heeft voldaan aan het gestelde in paragraaf 3.1.1.1 van de Bijlage Erkenninghouder APK en paragraaf 3.4.2 van de Bijlage APK Keurmeester, maar bovendien de aanbieder van het voertuig nog tenminste een half uur heeft kunnen weerhouden van daadwerkelijk vertrek, hetgeen getuigt van [wederpartij]'s inspanningen om het voertuig voor de steekproefherkeuring beschikbaar te houden. Eerst toen de aanbieder nog langer wachten niet meer verantwoord vond, in ieder geval deels vanwege de niet onaannemelijke bedreigende situatie waarin zijn vriendin zich bevond, en nadat [wederpartij] telefonisch contact met de RDW had gehad en op de hierboven beschreven wijze had voldaan aan hetgeen van die zijde werd geadviseerd, heeft [wederpartij] de aanbieder de sleutels van het voertuig overhandigd.
De RDW heeft voor de vaststelling van de duur van de sanctie weliswaar gehandeld overeenkomstig het in de Toezichtbeleidsbrief neergelegde sanctiebeleid, maar zij heeft onvoldoende rekening gehouden met voorgaande bijzondere omstandigheden en onvoldoende gemotiveerd waarom niet tot matiging van de sanctie is overgegaan, hetgeen in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het betoog slaagt.
2.6. Het inleidende beroep is gegrond. De besluiten van 12 december 2008 van de RDW dienen te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en de sanctie te matigen tot een intrekking voor de duur van drie weken. De besluiten van 17 oktober 2008 zullen worden herroepen, voor zover hierin is bepaald dat de aan [wederpartij] verleende erkenning onderscheidenlijk keuringsbevoegdheid voor de duur van zes weken wordt ingetrokken. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
2.7. De RDW dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 6 februari 2009 in zaken nrs. 08/3715 en 08/3751;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van de directie van de Dienst Wegverkeer van 12 december 2008, kenmerken Dos. 2008/10735/bob en Dos. 2008/10736/bob;
V. herroept de besluiten van 17 oktober 2008, kenmerken RW2008/0409 en RW2008/0410, voor zover hierin is bepaald dat de aan [wederpartij], handelend onder de naam "[wederpartij]", verleende erkenning onderscheidenlijk keuringsbevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram, voor de duur van zes weken wordt ingetrokken;
VI. bepaalt dat de aan [wederpartij], handelend onder de naam "[wederpartij]", verleende erkenning en keuringsbevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram, voor de duur van drie weken worden ingetrokken;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de besluiten van 12 december 2008;
VIII. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [wederpartij], handelend onder de naam "[wederpartij]", in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de directie van de Dienst Wegverkeer aan [wederpartij], handelend onder de naam "[wederpartij]", het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 290,00 (zegge: tweehonderdnegentig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Graat
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2009