ECLI:NL:RVS:2009:BK1972

Raad van State

Datum uitspraak
4 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901467/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag rechtsbijstand en hoger beroep tegen besluit Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand 's-Hertogenbosch, gedaan door [appellant]. De aanvraag werd afgewezen op 4 april 2007, waarna het bezwaar van [appellant] op 1 november 2007 ongegrond werd verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch bevestigde deze beslissing op 9 januari 2009. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 4 november 2009 werd behandeld.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het geschil waarvoor de aanvraag om rechtsbijstand was gedaan, een belang betrof dat redelijkerwijs aan [appellant] zelf kon worden overgelaten. Het ging om het indienen van een zienswijze tegen een voornemen tot weigering van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de minister van Justitie. [appellant] stelde dat de afgifte van de VOG van groot belang voor hem was, omdat een weigering zou leiden tot ontslag in zijn proeftijd.

De Raad van State oordeelde echter dat het indienen van een zienswijze in dit geval niet als complex kon worden beschouwd. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de feiten en omstandigheden van de zaak niet zodanig waren dat een toevoeging voor rechtsbijstand noodzakelijk was. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de complexiteit van een zaak bij aanvragen om rechtsbijstand en de verantwoordelijkheden van aanvragers in dergelijke procedures.

Uitspraak

200901467/1/H2.
Datum uitspraak: 4 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 januari 2009 in zaak nr. 07/4308 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (hierna: de raad voor rechtsbijstand) een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 1 november 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2009, verzonden op 16 januari 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 maart 2009.
De raad voor rechtsbijstand heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2009, waar de raad voor rechtsbijstand, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Dijken, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
2.2. Het geschil betreft de afwijzing van een aanvraag om rechtsbijstand bij het indienen van een zienswijze tegen het voornemen tot weigering van een afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) van de minister van Justitie.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het geschil waarvoor een aanvraag om een toevoeging is gedaan, een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan hem kan worden overgelaten. Hij wijst erop dat een goede zienswijze voor hem van groot belang was. Indien de afgifte van de VOG zou zijn geweigerd, zou hij in zijn proeftijd zijn ontslagen.
2.4. Dit betoog faalt. Het indienen van een zienswijze als hier aan de orde kan als feitelijk en juridisch niet complex worden beschouwd. Op het aanvraagformulier voor de toevoeging is aangegeven dat het geschil ziet op de interpretatie door de minister van Justitie van het justitiële verleden van [appellant]. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit geschil van zodanige feitelijke aard is dat de indiening van een zienswijze redelijkerwijs aan [appellant] zelf kan worden overgelaten. Voorts heeft [appellant] anderszins geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie zouden moeten leiden dat vanwege de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval een toevoeging zou moeten worden verleend. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het besluit van 1 november 2007 waarbij de weigering om een toevoeging te verlenen is gehandhaafd, in stand kan blijven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2009
85-630.