200805409/1/R2.
Datum uitspraak: 4 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 28 mei 2008, nummer RO/2008006525, heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) aan de directie van A.A.M. Planontwikkeling BV (hierna: A.A.M. Planontwikkeling) een vergunning onder voorschriften krachtens de Ontgrondingenwet verleend voor het ontgronden c.q. het verdiepen van het terrein kadastraal bekend gemeente Hoogeveen, sectie P, nummers 3632, plaatselijk bekend Nijstad.
Tegen dit besluit heeft [appellante] (hierna: de vennootschap) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 11 augustus 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2009, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door mr. A.P.W. Esmeijer, advocaat te Enschede, [directeur], en [projectmanager], en het college, vertegenwoordigd door C. Schaafsma, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord A.A.M. Planontwikkeling, vertegenwoordigd door B. Zuidema en [directeur].
2.1. Bij besluit van 7 februari 2006 heeft het college aan de vennootschap een vergunning verleend voor het winnen van achtereenvolgens ophoogzand en beton- en metselzand op de locatie Traandijk nabij Echten. Deze locatie ligt op ongeveer 3 kilometer van de plas bekend staande als Nijstad.
2.2. De vennootschap stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met het provinciaal ruimtelijk beleid, met de Ontgrondingenwet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, omdat geen integrale belangenafweging heeft plaatsgevonden. De vennootschap voert daartoe aan dat zij ten gevolge van de onderhavige vergunningverlening adequate afzetmogelijkheden op de markt voor ophoogzand in Hoogeveen en directe omgeving zal verliezen en dat daardoor haar bedrijfsvoering in gevaar komt. Dit zal ertoe kunnen leiden dat de provinciale doelstelling om vanaf 1 januari 2013 te komen tot de winning van beton- en metselzand op de locatie Echten niet haalbaar zal zijn, aldus de vennootschap.
2.3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning te ontgronden. Ingevolge artikel 3, tweede lid, kunnen aan een vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van alle bij een ontgronding betrokken belangen alsmede ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de herinrichting van de ontgronde onroerende zaken en de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken.
Een vergunning wordt op grond van artikel 10, vijfde lid, van de Ontgrondingenwet verleend na afweging van de in artikel 3, tweede lid, bedoelde belangen.
2.4. Het college heeft zich in het bestreden besluit, zoals ter zitting nader toegelicht, op het standpunt gesteld dat de aanvraag in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Buitengebied Noord" van de gemeente Hoogeveen en met het provinciaal ontgrondingenbeleid.
Daartoe is uiteengezet dat in het POP II is gekozen voor een concentratie van centrale zandwinlocaties om te voorkomen dat (te) grote en versnipperde delen van de provincie Drenthe worden afgegraven. Op de bij het POP II behorende functiekaart 2 is de plas Nijstad aangewezen als centrale zandwinplaats voor ophoogzand. Tevens was als centrale zandwinplaats voor ophoogzand de locatie Linderveld van de vennootschap aangewezen. Omdat deze locatie bij de betrokken gemeente op planologische bezwaren stuitte en de gemeente niet wilde meewerken aan het vastleggen van deze locatie in een bestemmingsplan is in gezamenlijkheid van zandwinners, gemeente en provincie gezocht naar een vervangende locatie. Deze vervangende locatie voor ophoogzand is gevonden in combinatie met een nieuwe beton- en metselzandwinningslocatie aan de Traandijk nabij Echten. Nu beide locaties waren voorzien in het provinciale ruimtelijke ontgrondingenbeleid als locaties voor ophoogzand was er voor het college geen ruimte om de gevraagde vergunning te weigeren. Daarbij is betrokken dat er ook anderszins geen zwaarwegende redenen zijn op grond waarvan de gevraagde vergunning zou moeten worden geweigerd. Ter zitting is nog nader toegelicht dat aan andere initiatieven, die er binnen de provincie zijn en die niet binnen het beleid passen, niet wordt meegewerkt.
2.5. Door de vennootschap is niet bestreden dat de plas Nijstad op de bij het POP II behorende kaarten is aangegeven als "centrale zandwinplaats voor ophoogzand", en dat de voorziene ontgronding in overeenstemming is met het concentratiebeleid zoals neergelegd in het POP II.
Voorts staat vast dat de locatie Linderveld, ter vervanging waarvan de locatie aan de Traandijk nabij Echten van de vennootschap dient, in het POP II eveneens was aangewezen als centrale zandwinplaats voor - ook - ophoogzand. De vennootschap beoogt met de onderhavige procedure te bereiken dat zij gedurende de periode waarin zij op de locatie Echten ophoogzand wint geen belemmeringen ondervindt van de exploitatie van de onderhavige vergunning op de regionale afzetmarkt voor ophoogzand. Zij heeft geen bezwaren tegen vergunningverlening aan A.A.M Planontwikkeling op termijn, wanneer zij haar winningsmogelijkheden voor ophoogzand heeft benut en de winning van beton- en metselzand kan aanvangen. Het college heeft dit belang onder ogen gezien, maar hieraan geen doorslaggevende betekenis toegekend. Daarbij heeft het college het van belang geacht dat het mogelijk is om het ophoogzand na winning, zo nodig, binnen de regio in depot te zetten en behoeft daarom de winning van beton- en metselzand op termijn niet in gevaar te komen. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is niet aannemelijk gemaakt dat het in depot zetten van ophoogzand binnen de regio niet tot de mogelijkheden behoort. Ook anderszins bestaat er geen aanleiding om te oordelen dat het college de bij de ontgronding betrokken belangen niet in voldoende mate bij de besluitvorming heeft meegewogen.
De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het college niet heeft kunnen besluiten om aan de bedrijfsbelangen van de vennootschap geen doorslaggevende betekenis toe te kennen ten opzichte van de belangen die gediend zijn bij het realiseren van de ontgronding, waaronder het bedrijfsbelang van A.A.M. Planontwikkeling.
2.6. Hetgeen de vennootschap heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college na afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid de gevraagde vergunning heeft kunnen verlenen. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Tuit
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2009