ECLI:NL:RVS:2009:BK1959

Raad van State

Datum uitspraak
4 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904841/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de RDW bij ongeldig verklaarde kentekenbewijzen en herleving van tenaamstellingen

In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van de directie van de Dienst Wegverkeer (RDW) om besluiten te nemen met betrekking tot de geldigheid van kentekenbewijzen en de herleving van tenaamstellingen in het kentekenregister. De RDW had op 7 en 28 april 2008 besluiten genomen waarin werd bepaald dat de in verband met diefstal ongeldig verklaarde kentekenbewijzen weer geldig werden verklaard en dat de tenaamstellingen in het kentekenregister herleefden. De rechtbank Maastricht had deze besluiten op 23 juni 2009 vernietigd, omdat de RDW volgens de rechtbank niet bevoegd was om deze besluiten te nemen. De RDW ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 november 2009 geoordeeld dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de RDW niet bevoegd was om de besluiten van 7 en 28 april 2008 te nemen. De RDW had aangevoerd dat zij op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) bij uitsluiting bevoegd was om kentekenbewijzen af te geven en ongeldig te verklaren, maar de Raad van State oordeelde dat er op het moment van de bestreden besluiten geen wettelijke basis was voor de RDW om een ongeldig verklaard kentekenbewijs weer geldig te verklaren of een vervallen tenaamstelling in het kentekenregister te doen herleven. De wetgeving die deze bevoegdheid mogelijk maakte, was pas op 1 mei 2009 in werking getreden.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de RDW niet bevoegd was om de besluiten te nemen, omdat de relevante bepalingen in de WVW 1994 op dat moment niet voorzagen in deze bevoegdheid. De RDW werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij, die op € 644,00 werden vastgesteld, en er werd griffierecht van € 447,00 opgelegd aan de RDW. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke wettelijke basis voor bestuursbesluiten en de bescherming van de rechten van betrokkenen.

Uitspraak

200904841/1/H3.
Datum uitspraak: 4 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 juni 2009 in de zaken nrs. 08/1037 en 08/1038 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats], [gemeente],
en
de directie van de Dienst Wegverkeer.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 7 en 28 april 2008 heeft de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) bepaald dat [wederpartij] met ingang van de datum van die besluiten weer aansprakelijk is voor de voertuigen met de kentekens [kenteken 1], onderscheidenlijk [kenteken 2] en [kenteken 3].
Bij onderscheiden besluiten van 26 mei 2008 heeft de RDW de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) de door [wederpartij] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, de besluiten van 7 en 28 april 2008 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2009, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2009, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. T. Bosboom, werkzaam in haar dienst, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. L.J.L.M. Dacier, advocaat te Heerlen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994) dient aan de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen op de weg overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de RDW een kenteken voor dat voertuig te zijn opgegeven.
Ingevolge het tweede lid dient ter zake van de in het eerste lid bedoelde opgave overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de RDW een kentekenbewijs te zijn afgegeven aan de eigenaar of houder van het voertuig.
Ingevolge artikel 42, derde lid, verwerkt de RDW in het kentekenregister gegevens omtrent motorrijtuigen en aanhangwagens waarvoor een kenteken is opgegeven en de tenaamstelling van die kentekens, alsmede omtrent andere motorrijtuigen en aanhangwagens.
Ingevolge het vierde lid geschiedt het verzamelen van de gegevens, bedoeld in het derde lid, voor de volgende doeleinden:
a. voor een goede uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet en voor de handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften,
b. voor een goede uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, de Wet belasting zware motorrijtuigen, de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, de Wet bereikbaarheid en mobiliteit, dan wel andere wettelijke regelingen ten aanzien van motorrijtuigen of aanhangwagens en voor de handhaving van het bepaalde bij of krachtens die wettelijke regelingen, en
c. om overheidsorganen te voorzien van gegevens uit het kentekenregister voor zover zij aangeven deze gegevens nodig te hebben voor een goede uitoefening van hun publieke taak.
Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder e, kan een kentekenbewijs overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels ongeldig worden verklaard indien de eigenaar of houder van een voertuig onvrijwillig de beschikkingsmacht over dat voertuig heeft verloren, mits wordt voldaan aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde voorwaarden.
Met ingang van 1 mei 2009 is aan artikel 58 een vierde lid toegevoegd, ingevolge welk de RDW een ongeldig verklaard kentekenbewijs geldig kan verklaren, dan wel geldig verklaren voor het rijden over de weg, indien de reden voor ongeldigverklaring is komen te vervallen.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister. De tenaamstelling in het kentekenregister vervalt in ieder geval zodra het kentekenbewijs ongeldig is verklaard ingevolge artikel 58, tweede lid, onderdeel e.
Ingevolge het tweede lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld omtrent het herleven van een vervallen tenaamstelling in het kentekenregister.
Ingevolge artikel 37, derde lid, aanhef en onder f, van het Kentekenreglement kan de RDW een kentekenbewijs ongeldig verklaren indien naar haar oordeel blijkt dat de eigenaar of houder van het voertuig onvrijwillig het bezit of het houderschap van het voertuig heeft verloren.
Ingevolge het zevende lid verklaart de RDW in het geval, bedoeld in het derde lid, onderdeel f, het kentekenbewijs ongeldig mits van het verlies van het bezit of het houderschap van het voertuig aangifte is gedaan bij een der in artikel 141 of 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder h, vervalt de tenaamstelling in het register zodra de RDW het kentekenbewijs ongeldig heeft verklaard ingevolge artikel 37, eerste, tweede of derde lid.
2.2. Niet in geschil is dat de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 7 en 28 april 2008 ertoe strekken dat de in verband met de diefstal van de desbetreffende voertuigen ongeldig verklaarde kentekenbewijzen weer geldig worden verklaard en dat de tenaamstellingen in het kentekenregister herleven.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de RDW niet bevoegd was om de besluiten van 7 en 28 april 2008 te nemen. Daartoe heeft zij overwogen dat de RDW ten tijde van de bij haar bestreden besluiten niet bevoegd was om een ongeldig verklaard kentekenbewijs geldig te verklaren, omdat het vierde lid van artikel 58 van de WVW 1994, waarin deze bevoegdheid is neergelegd, eerst op 1 mei 2009 in werking is getreden. Volgens de rechtbank was de RDW evenmin bevoegd om een vervallen tenaamstelling in het kentekenregister te doen herleven, aangezien een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de WVW 1994, ontbreekt en de RDW ook niet elders bevoegd is verklaard.
2.4. De RDW betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet bevoegd was om de besluiten van 7 en 28 april 2008 te nemen. De RDW voert daartoe aan dat zij op grond van de WVW 1994 bij uitsluiting bevoegd is verklaard om kentekenbewijzen af te geven en ongeldig te verklaren en om een tenaamstelling in het kentekenregister te doen vervallen. Volgens de RDW vloeit daaruit voort dat zij ook zonder dat daaromtrent een uitdrukkelijke bepaling in de WVW 1994 is opgenomen, bevoegd is om een ongeldig verklaard kentekenbewijs weer geldig te verklaren en om een vervallen tenaamstelling in het kentekenregister te doen herleven. Een andere uitleg zou ertoe leiden dat de betrokkene een nieuw kentekenbewijs moet aanvragen indien een voertuig na diefstal wordt teruggevonden, hetgeen uit het oogpunt van beperking van de administratieve lasten voor de burger onwenselijk is. Bovendien is het vierde lid van artikel 58 van de WVW 1994 slechts ter implementatie van de Europese Richtlijn 2007/46/EG en ten behoeve van de toelating van gerepareerde voertuigen ingevoerd en is daarmee niet beoogd om wijzigingen aan te brengen in de procedure voor gestolen voertuigen of andere procedures, aldus de RDW.
2.4.1. Ten tijde van de bij de rechtbank bestreden besluiten was in de WVW 1994, noch in enige andere regeling vermeld dat de RDW een ongeldig verklaard kentekenbewijs weer geldig kan verklaren. Sinds 1 mei 2009, met ingang van welke datum het vierde lid van artikel 58 van de WVW 1994 is ingevoerd, is in deze wet vermeld dat de RDW daartoe bevoegd is. In de WVW 1994 of enige andere regeling is voorts evenmin vermeld dat de RDW een vervallen tenaamstelling in het kentekenregister kan doen herleven. Artikel 59, tweede lid, van de WVW 1994 bepaalt slechts dat bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent regels kunnen worden gesteld. Een dergelijke algemene maatregel van bestuur ontbreekt evenwel.
Anders dan de RDW betoogt, vloeit uit het feit dat zij op grond van de WVW 1994 bevoegd is verklaard om kentekenbewijzen af te geven en ongeldig te verklaren en om een tenaamstelling in het kentekenregister te doen vervallen, niet voort dat zij ook bevoegd is om een ongeldig verklaard kentekenbewijs geldig te verklaren en om een vervallen tenaamstelling in het kentekenregister te doen herleven. De desbetreffende bepalingen bieden daartoe onvoldoende grondslag, mede gelet op de gevolgen die de betrokkene ondervindt indien een ongeldig verklaard kentekenbewijs weer geldig wordt en een vervallen tenaamstelling in het kentekenregister herleeft. Het weer geldig verklaren van het kentekenbewijs en het herleven van de tenaamstelling leiden er immers toe dat de betrokkene verplicht wordt om ter zake van het desbetreffende voertuig een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten en belasting te betalen en om het voertuig periodiek te laten keuren. Dat het weer geldig verklaren van een ongeldig verklaard kentekenbewijs en het doen herleven van een vervallen tenaamstelling in het kentekenregister praktische voordelen met zich zouden kunnen brengen, kan op zichzelf geen reden vormen om de RDW daartoe bevoegd te achten.
Voorts volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van het vierde lid van artikel 58 van de WVW 1994 niet dat met de invoering van dit artikelonderdeel geen verandering van bestaande procedures is beoogd. Zo strekt de desbetreffende wijzigingswet (Stb. 2009, 38) niet alleen tot implementatie van Richtlijn 2007/46/EG, maar ook tot herziening en vereenvoudiging van de voertuigregelgeving en tot het doorvoeren van andere technische wijzigingen. In de memorie van toelichting is in dat verband ten aanzien van het nieuwe vierde lid van artikel 58 van de WVW 1994 opgemerkt dat het daardoor mogelijk wordt dat de RDW een ongeldig verklaard kentekenbewijs weer geldig verklaart, zodat niet altijd een nieuw kentekenbewijs behoeft te worden afgegeven (Kamerstukken II 2007/08, 31 562, nr. 3, blz. 10). Derhalve is ook de wetgever ervan uitgegaan dat de RDW voorheen nog niet beschikte over de in dat artikelonderdeel neergelegde bevoegdheid.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de RDW niet bevoegd was om de besluiten van 7 en 28 april 2008 te nemen. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
2.6. De RDW zal op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de directie van de Dienst Wegverkeer griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2009
350-582.