ECLI:NL:RVS:2009:BK1633
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins de Vin
- M.E. van Laar
- Rechtspraak.nl
Vreemdelingenbewaring en belangenafweging bij inbewaringstelling na mislukte uitzetting
In deze zaak gaat het om de inbewaringstelling van een vreemdeling na een mislukte uitzetting naar Guinee. De vreemdeling was eerder van 28 november 2008 tot 11 juli 2009 in vreemdelingenbewaring geweest. Op 12 juli 2009 werd zij opnieuw in bewaring gesteld na een mislukte uitzetting. De staatssecretaris van Justitie had de vreemdeling in bewaring gesteld, maar de rechtbank 's-Gravenhage oordeelde dat de bewaring niet langer gerechtvaardigd was, omdat de duur van de bewaring acht maanden zou zijn geweest. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Raad van State overwoog dat bij de belangenafweging voor de inbewaringstelling alle relevante omstandigheden in acht moeten worden genomen, waaronder de duur van de eerdere bewaring en de periode waarin de vreemdeling in vrijheid was. De staatssecretaris had echter niet onterecht gesteld dat de huidige maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat de vreemdeling niet beschikte over een identiteitspapier en geen vaste woon- en verblijfplaats had. Bovendien was er een gesprek gepland met de Guinese autoriteiten over de mogelijkheden voor een hernieuwde terugkeer van de vreemdeling.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel niet gerechtvaardigd was. De belangenafweging had in dit geval moeten uitwijzen dat het algemeen belang bij handhaving van de openbare orde zwaarder woog dan het persoonlijk belang van de vreemdeling bij haar invrijheidstelling. Het hoger beroep van de staatssecretaris werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard.