ECLI:NL:RVS:2009:BK1385

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901220/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had op 13 november 2007 een boete van € 9.500,00 opgelegd aan [appellante] wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De overtredingen betroffen het zonder tewerkstellingsvergunning laten verrichten van arbeid door een vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de minister de boete terecht had opgelegd en dat [appellante] als besloten vennootschap (B.V.) moest worden aangemerkt, wat invloed had op de hoogte van de boete.

[appellante] stelde in hoger beroep dat de minister haar ten onrechte als B.V. had aangemerkt, terwijl zij in werkelijkheid als eenmanszaak opereerde ten tijde van de overtreding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de minister de juiste rechtsvorm had gehanteerd bij de boeteoplegging. De inschrijving van [appellante] als B.V. in het handelsregister was van belang, en de rechtbank had terecht geoordeeld dat de minister de boete op de juiste wijze had opgelegd. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsvorm van een onderneming bij de beoordeling van boetes onder de Wav. De Afdeling oordeelde dat de minister de hoogte van de boete correct had vastgesteld op basis van de rechtsvorm van [appellante]. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200901220/1/V6.
Datum uitspraak: 28 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 januari 2009 in zaak nr. 08/4005 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [appellante] een boete opgelegd van € 9.500,00 wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid en 15, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 21 april 2008 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 januari 2009, verzonden op 8 januari 2009, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Huisman, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge het tweede lid is het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie tevens een ander als werkgever optreedt, indien die ander over een voor de desbetreffende arbeid geldige tewerkstellingsvergunning beschikt.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, draagt de werkgever die door een vreemdeling arbeid laat verrichten bij een andere werkgever er bij de aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1˚ tot en met 3˚, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, wordt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15 als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge het tweede lid gelden de ter zake van deze wet gestelde beboetbare feiten ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door:
a. een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250,00,
b. een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 2, voor zover thans van belang, wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het boetenormbedrag gehanteerd.
Volgens artikel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 en voor overtreding van artikel 15, tweede lid, op € 1.500,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. In het op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 21 juni 2007 (hierna: het boeterapport) is vermeld, voor zover van belang, dat op 26 april 2007 op een locatie aan de [locatie] te [plaats], een vreemdeling van Turkse nationaliteit, daartoe uitgeleend door [appellante], arbeid verrichtte, terwijl hiervoor geen tewerkstellingsvergunning is afgegeven.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door doorslaggevend belang te hechten aan de omstandigheid dat [appellante] reeds als besloten vennootschap (hierna: B.V.) in het handelsregister van de Kamer van Koophandel was ingeschreven ten tijde van de controle, heeft miskend dat de minister bij de boeteoplegging [appellante] ten onrechte heeft aangemerkt als B.V. in plaats van als eenmanszaak. Derhalve had de minister haar, wat de hoogte van de op te leggen boete betreft, moeten beboeten als een natuurlijk persoon, aldus [appellante]. Daartoe voert zij aan dat de B.V. ten tijde van de controle nog niet actief was en de onderneming destijds nog in de vorm van een eenmanszaak werd gedreven, alsmede ten tijde van de controle zowel als B.V. alsook als eenmanszaak was ingeschreven in het handelsregister.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 maart 2007 in zaak nr.
200606955/1), is voor de hoogte van de op te leggen boete de gekozen rechtsvorm van de onderneming bepalend. De hoogte van de boete, voor zover verband houdend met de door de vennoot zelf gekozen rechtsvorm, vindt haar grond in artikel 18a, in samenhang gelezen met artikel 19d, eerste lid, van de Wav.
Gelet op de inschrijving van [appellante] als B.V. in het handelsregister op 5 maart 2007 moet het ervoor worden gehouden dat de B.V. in ieder geval op deze datum, derhalve voordat op 26 april 2007 het beboetbaar feit werd geconstateerd, was opgericht. In het als bijlage bij het boeterapport gevoegde uittreksel uit het handelsregister van 1 mei 2007 wordt ook vermeld dat [appellante] de onderneming als B.V. drijft sinds 5 maart 2007. Derhalve heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister bij de boeteoplegging [appellante] terecht heeft aangemerkt als B.V. en wat het boetenormbedrag betreft terecht niet heeft aangemerkt als een natuurlijk persoon.
Het betoog van [appellante] dat zij ten tijde van de controle behalve als B.V. ook als eenmanszaak was ingeschreven in het handelsregister, wat daar ook van zij, heeft zij niet met gegevens of bescheiden gestaafd.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009
164-588.