200900615/1/H1.
Datum uitspraak: 28 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 10 september 2008, in zaak nr.
200800352/1.
Bij uitspraak van 10 september 2008, in zaak nr.
200800352/1, heeft de Afdeling de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2009, hebben [verzoekers] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
Bij brief van 8 mei 2009 heeft het college op het verzoek gereageerd
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 september 2009, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. L. de Groot, werkzaam bij het Juridisch en bestuurlijk adviescentrum B.V. te Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Gouda (hierna: het college), vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. De hiervoor vermelde uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, heeft betrekking op de weigering van het college om aan [verzoekers] een bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het gedeeltelijk vernieuwen en veranderen van het pand op het perceel [locatie] te [plaats]. In die procedure hebben [verzoekers] onder meer aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren ontheffing krachtens artikel 2.5.14, aanhef en onder e, van de Bouwverordening te verlenen voor het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn, omdat ten gevolge van het bouwplan de verkeersdruk toeneemt, hetgeen in strijd is met het "Parkeerbeleidsplan gemeente Gouda 2005-2015" (hierna: het Parkeerbeleidsplan).
De Afdeling is tot het oordeel gekomen dat het college, na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die gediend zijn met de weigering ontheffing te verlenen dan aan de belangen van [verzoekers] bij de realisering van het bouwplan. Voorts heeft de Afdeling geoordeeld dat de stelling van [verzoekers] dat het college wel medewerking verleent aan andere projecten die een toename van de verkeersdruk met zich brengen, niet tot een ander oordeel leidt. In dit verband overwoog de Afdeling dat het college ter zitting op 5 augustus 2008 te kennen had gegeven dat voor de door [verzoekers] bedoelde projecten op dat moment geen concrete besluitvorming bestond.
2.3. In het verzoek om herziening hebben [verzoekers] aangevoerd dat het college de Afdeling niet juist en onvolledig heeft geïnformeerd door ter zitting te verklaren dat op dat moment nog geen concrete besluitvorming bestond met betrekking tot projecten die eveneens de verkeersdruk ter plaatse van de Kattensingel zullen doen toenemen. [verzoekers] wijzen er op, onder verwijzing naar de door hen ingebrachte bewijsstukken, dat ten tijde van de uitspraak van de Afdeling diverse projecten van de gemeente Gouda bestonden die een absolute toename van de verkeersdruk tot gevolg zullen hebben en waaromtrent wel degelijk concrete besluiten waren genomen. Volgens [verzoekers] blijkt uit de stukken dat het college de Afdeling heeft misleid door te stellen dat geen medewerking wordt verleend aan bouwplannen die een toename van de verkeersdruk met zich brengen.
2.4. [verzoekers] hebben stukken overgelegd die betrekking hebben op de door hen in hoger beroep genoemde planontwikkeling van de Jan Verswollezone en de aanleg van een parkeerdek aan het Schouwburgplein, alsmede op andere projecten in de nabije omgeving van de Kattensingel die wel een toename van de parkeer- en verkeersdruk met zich brengen. Uit deze stukken blijkt niet dat ten tijde van de zitting op 5 augustus 2008, en derhalve evenmin ten tijde van het besluit op bezwaar, ten aanzien van deze projecten concrete besluiten waren genomen. Weliswaar zijn in het kader van de herontwikkeling van het betreffende gebied beleidsbeslissingen genomen, maar van concrete besluitvorming naar aanleiding van een aanvraag die is getoetst aan het Parkeerbeleidsplan, is in geen van de genoemde gevallen sprake. Gelet hierop kan niet geoordeeld worden dat de door [verzoekers] overgelegde stukken, waren zij ten tijde van de uitspraak van 10 september 2008 bij de Afdeling bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Reeds hierom bestaat, gelet op artikel 8:88, eerste lid, onder c, van de Awb, geen grond voor herziening. Nu [verzoekers] bovendien vóór de uitspraak reeds bekend waren met de door hen in het herzieningsverzoek naar voren gebrachte ontwikkelingen is evenmin voldaan aan de in artikel 8:88, eerste lid, onder b, van de Awb gestelde eis.
2.5. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen, nu geen sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009