200902450/1/H3.
Datum uitspraak: 28 oktober 2009.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 maart 2009 in zaak nr. 08/574 in het geding tussen:
de minister van Justitie.
Bij besluit van 29 november 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) kenbaar gemaakt dat hij voornemens is een voordracht te doen voor een koninklijk besluit strekkende tot inwilliging van het verzoek van [verzoekster] om haar geslachtsnaam te wijzigen van "[naam A]" in "[naam B]".
Bij besluit van 14 maart 2008 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 mei 2009.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [verzoekster] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2009, waar [appellant] in persoon is verschenen.
Voorts is [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. R. Schoonbrood, advocaat te Sittard, als belanghebbende gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de geslachtsnaam van een persoon op diens verzoek bij Koninklijk Besluit worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Ingevolge het zesde lid deelt de minister indien hij voornemens is een voordracht te doen voor een koninklijk besluit strekkende tot inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste of het tweede lid, dit voornemen schriftelijk mee aan de verzoeker en aan degene wiens geslachtsnaam is verzocht. De schriftelijke mededeling van het voornemen geldt als een beschikking.
Ingevolge artikel 6 van het Besluit geslachtsnaamswijziging kan een verzoek tot geslachtsnaamswijziging worden ingewilligd indien de verzoeker aantoont dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden.
De minister hanteert bij de beoordeling van aanvragen om geslachtsnaamswijzigingen waarbij artikel 6 van het Besluit geslachtsnaamswijziging aan de orde is, de vaste gedragslijn die is neergelegd in de "Bijsluiter bij aanvragen om geslachtsnaamswijziging" (hierna: de Bijsluiter). In de Bijsluiter wordt de ernstige schade van geestelijke en/of lichamelijke gezondheid samengevat met het begrip ‘psychische hinder’. Die schade moet blijken uit een door de aanvrager overgelegd rapport van een deskundige.
Bij de beoordeling van de aanvraag gelden volgens de Bijsluiter de volgende uitgangspunten:
1. het rapport moet zijn opgesteld door een onafhankelijke deskundige;
2. uit het rapport moet blijken dat de aanvrager de geslachtsnaamswijziging daadwerkelijk wil;
3. er moet een relatie bestaan tussen de psychische hinder van de aanvrager en (I) het dragen van de bestaande naam dan wel (II) het niet dragen van de door de aanvrager gewenste naam.
Volgens de Bijsluiter zijn deskundigen zij die als psychiater of psycholoog zijn ingeschreven in het betreffende BIG-register. Met "onafhankelijk" wordt bedoeld dat (1) de deskundige niet betrokken is of is geweest bij enig zorgproces van diegene(n) voor of door wie naamswijziging is verzocht en (2) geen familierelatie bestaat tussen deskundige en diegene(n) voor of door wie naamswijziging is verzocht, aldus de Bijsluiter.
Volgens de Bijsluiter beoordeelt de medisch adviseur bij het Ministerie van Justitie het rapport van de onafhankelijke deskundige en geeft hij een gemotiveerd advies aan de minister met betrekking tot de aanwezigheid van psychische hinder conform artikel 6 van het Besluit geslachtsnaamswijziging.
2.2. In het besluit op bezwaar van 14 maart 2008 heeft de minister overwogen dat het verzoek om naamswijziging van [verzoekster], gelet op het door haar ingediende door een onafhankelijke deskundige opgestelde rapport van 31 augustus 2007 en gelet op het advies van de medisch adviseur van het Ministerie van 13 november 2007, voldoet aan de criteria van artikel 6 van het Besluit geslachtsnaamswijziging.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid ingevolge artikel 6 van het Besluit geslachtsnaamswijziging. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek naar de psychische gesteldheid van [verzoekster] heeft plaatsgevonden door een onafhankelijke psychotherapeut. Volgens de rechtbank is voorts niet gebleken dat het rapport van deze psychotherapeut niet op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. Nu de kritiek van [appellant] op het deskundigenrapport op geen enkele wijze is onderbouwd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan het professioneel oordeel van de deskundige te twijfelen. De rechtbank heeft voorts geen noodzaak gezien om [verzoekster] door een andere onafhankelijke deskundige te laten onderzoeken, zoals [appellant] had gevraagd.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet in geschil is dat de psychotherapeut die het rapport heeft opgesteld ter zake deskundig is. Hij stelt dat de psychotherapeut niet onafhankelijk is. De psychotherapeut heeft de praktijk in de buurt van zijn ex-schoonmoeder en een kennis van haar is werkzaam in het gebouw waar de psychotherapeut is gevestigd, aldus [appellant].
2.4.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft, anders dan [appellant] betoogt, niet geoordeeld dat tussen partijen niet in geschil zou zijn dat [psychotherapeute] onafhankelijk is, maar dat niet in geschil is dat zij als ter zake deskundige is aan te merken. In zoverre berust dit betoog van [appellant] op een onjuiste lezing van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat in het licht van de in de Bijsluiter opgenomen criteria betreffende de onafhankelijkheid van deskundigen, geen grond bestaat voor het oordeel dat de door [verzoekster] ingeschakelde [psychotherapeute], niet onafhankelijk is. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden, wat daar ook van zij, rechtvaardigen niet de conclusie dat [psychotherapeute] niet onafhankelijk zou zijn. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze omstandigheden de onafhankelijkheid van [psychotherapeute] raken.
2.5. [appellant] voert voorts aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderzoek naar de psychische hinder van [verzoekster] zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het onderzoek bestond slechts uit een gesprek en een schriftelijke intake. In het medisch advies van 13 november 2007 is voorts vermeld dat het niet onaannemelijk is dat [verzoekster] spijt zal krijgen van haar verzoek. Dit had aanleiding moeten zijn een nader onderzoek te laten verrichten door een deskundige of om [verzoekster] te laten horen door de medisch adviseur van de minister. Het rapport van de psychotherapeut is niet op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze opgesteld en de rechtbank is ten onrechte voorbij gegaan aan zijn kanttekeningen bij de inhoud van het rapport, die hij voor zover mogelijk heeft onderbouwd, aldus [appellant]. Hij stelt zich verder op het standpunt dat niet aannemelijk is dat [verzoekster] psychische hinder ondervindt omdat zij een alimentatieprocedure tegen hem voert.
2.5.1. Ter zitting heeft [appellant] betoogd dat hij [verzoekster] niet psychisch heeft mishandeld.
Anders dan [appellant] veronderstelt, is echter niet aan de orde de vraag in hoeverre hij verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verzoekster], maar de vraag of zij psychische hinder ondervindt van het dragen van de geslachtsnaam.
Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het door [verzoekster] overgelegde rapport van [psychotherapeute] van 31 augustus 2007 zorgvuldig tot stand is gekomen en dat niet is gebleken dat het inhoudelijke gebreken vertoont die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van het rapport. Daarbij is van belang dat ook de medisch adviseur van de minister in zijn advies van 13 november 2007 heeft geoordeeld dat het rapport voldoet aan de in de Bijsluiter neergelegde uitgangspunten. Dat de medisch adviseur in zijn advies heeft gesteld dat de kans bestaat dat [verzoekster] later spijt krijgt, aangezien haar beslissing hem redelijk reactief lijkt, maakt dit oordeel niet anders. De medisch adviseur heeft ondanks deze kanttekening, die niet op eigen onderzoek van [verzoekster] berust, geoordeeld dat uit het rapport van [psychotherapeute] voldoende naar voren komt waaruit de psychische hinder bestaat en wat de relatie is met de huidige achternaam. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht geen aanleiding gezien om een nader onderzoek naar de psychische gesteldheid van [verzoekster] te laten instellen. De omstandigheid dat [verzoekster] een alimentatieprocedure jegens [appellant] voert, geeft geen aanleiding om aan de juistheid van het rapport te twijfelen, nu [appellant] hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat [verzoekster] geen psychische hinder ondervindt. Het betoog faalt.
2.6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank, door te overwegen dat [verzoekster] meerderjarig is en dat zij in staat moet worden geacht duidelijk te kennen te geven dat geslachtsnaamswijziging door haar gewenst is, heeft miskend dat zijn dochter niet uit vrije wil handelt. Dit had eveneens voor de rechtbank aanleiding moeten zijn een nader onderzoek in te stellen naar de psychische gesteldheid van zijn dochter.
2.6.1. Dit betoog faalt evenzeer. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat [verzoekster], nu zij meerderjarig is, in staat moet worden geacht in vrijheid te bepalen dat zij de geslachtsnaamswijziging wil. Hierbij is van belang dat de medisch adviseur in zijn advies van 13 november 2007 heeft geoordeeld dat uit het rapport van [psychotherapeute] volgt dat [verzoekster] achter het verzoek tot geslachtsnaamswijziging staat. [appellant] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat [verzoekster] niet uit vrije wil handelt en dat zij de geslachtsnaamswijziging niet daadwerkelijk zou willen. Dat [verzoekster] om haar moverende redenen niet bij de behandeling van de zaak ter zitting bij de rechtbank is verschenen, rechtvaardigt niet de conclusie dat zij niet uit vrije wil heeft gehandeld.
2.7. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat de minister in redelijkheid van zijn bevoegdheid neergelegd in artikel 6 van het Besluit geslachtsnaamswijziging gebruik heeft kunnen maken.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009.