200903222/2/R3.
Datum uitspraak: 23 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [verzoekers sub 3], beiden wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Schiermonnikoog,
verweerder.
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft de raad van Schiermonnikoog (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Schiermonnikoog-Dorp" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2009, [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2009, en [verzoekers sub 3] (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker sub 3]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2009, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] hebben bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2009, de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 30 september 2009 waar [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door E. Korendijk, wethouder, en H. Harmsma, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Verder is [belanghebbende] als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het verzoek van [verzoeker sub 2]
2.2. Het verzoek van [verzoeker sub 2] richt zich tegen de aanduiding "recreatiewoning" die betrekking heeft op de gronden ter plaatse van een bijgebouw in de overtuin van het perceel [locatie 1] van [belanghebbende]. [verzoeker sub 2] voert aan dat ten gevolge van voormelde aanduiding het bijgebouw kan worden verhuurd aan toeristen. Hij acht dit onwenselijk.
2.2.1. Het feit dat hangende de beroepsprocedure bij de Afdeling het desbetreffende bijgebouw mogelijk zal worden gebruikt voor recreatieve doeleinden brengt geen onomkeerbare situatie met zich mee. Tegen gebruik dat aanvangt na de inwerkingtreding van het plan kan immers, indien het besluit tot vaststelling van het plan wordt vernietigd, worden opgetreden wanneer dat gebruik niet in overeenstemming is met het planologisch regime dat na de vernietiging geldt. De inwerkingtreding van het plan leidt in zoverre niet tot een juridisch onomkeerbare situatie. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat met het verzoek van [verzoeker sub 2] geen spoedeisend belang is gemoeid dat rechtvaardigt dat een voorlopige voorziening wordt getroffen. Het verzoek van [verzoeker sub 2] wordt daarom afgewezen.
Het verzoek van [verzoeker sub 1]
2.3. Het verzoek van [verzoeker sub 1] richt zich tegen de plandelen met de bestemming "Groen", "Tuin" dan wel "Tuin-Overtuin" die zien op de gronden welke zijn ingericht als beplantingsstroken. [verzoeker sub 1] voert aan dat de bestemming "Bos" die in het voorheen geldende plan aan de desbetreffende gronden was toegekend, passender is dan de bestemmingen "Groen", "Tuin" en "Tuin-Overtuin". Hij wijst in dit verband onder meer op de in het plan voor laatstgenoemde bestemmingen opgenomen bouwmogelijkheden.
2.3.1. Ter zitting is gebleken dat het geschil zich toespitst op het plandeel met de bestemming "Tuin-Overtuin" dat betrekking heeft op de gronden ten zuiden van de recreatiewoning van [verzoeker sub 1] aan de [locatie 2].
2.3.2. Gebleken is dat de eerder op de desbetreffende gronden aanwezige beplanting is verwijderd in verband met de iepziekte. Met de toekenning van de bestemming "Tuin-Overtuin" heeft de raad beoogd de feitelijke staat waarin de gronden verkeren als zodanig te bestemmen. De raad heeft er in dit verband op gewezen dat de bestemming "Bos" die in het voorheen geldende plan aan de gronden was toegekend niet kan worden gerealiseerd, nu de eigendom van desbetreffende gronden berust bij particulieren. Uit artikel 25 van de planregels volgt dat op de desbetreffende gronden bij recht ten hoogste 35 m2 aan bijgebouwen ten behoeve van woonhuizen is toegestaan. Hetgeen [verzoeker sub 1] heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.3.3. Gezien het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 1] af te wijzen.
Het verzoek van [verzoeker sub 3]
2.4. Het verzoek van [verzoeker sub 3] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Horeca", de aanduiding "horeca van categorie 1" en de aanduiding "goothoogte 8,5 en bouwhoogte 11 meter" dat betrekking heeft op het perceel Middenstreek 1 en dat voorziet in een uitbreiding van het bouwvlak ter plaatse van het perceel van [hotel]. [verzoeker sub 3] voert onder meer aan dat de uitbreiding van dit hotel zich niet verdraagt met het gemeentelijke Structuurplan, de Cultuurhistorische Verkenning, de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht en de plantoelichting.
2.4.1. Ter zitting is gebleken dat het geschil zich toespitst op de in het plan neergelegde mogelijkheid om de uitbreiding van [hotel] te realiseren op de zogenoemde ervenstrook aan de zijde van de Voorstreek. De ervenstrook betreft de thans onbebouwde strook die de overgang vormt tussen de Voorstreek en de gevelwand.
2.4.2. Voor zover [verzoeker sub 3] heeft aangevoerd dat de geplande uitbreiding van [hotel] in strijd is met het Structuurplan overweegt de voorzitter het volgende. In het Structuurplan staat vermeld dat bestaande bedrijven op hun huidige locatie een uitbreidingsmogelijkheid wordt geboden binnen de randvoorwaarden dat deze ruimtelijk passend is binnen de voor het dorp kenmerkende schaal en maat alsmede dat deze functioneel en milieutechnisch passend is bij de woonfunctie van het dorp. Hetgeen [verzoeker sub 3] heeft aangevoerd, geeft geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval aan deze randvoorwaarden is voldaan. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat [verzoeker sub 3] niet aannemelijk heeft gemaakt dat als gevolg van de voorziene uitbreiding van [hotel] op de ervenstrook aan de zijde van de Voorstreek de privacy van omwonenden in gedrang kan komen. Voor zover [verzoeker sub 3] heeft aangevoerd dat de lichtinval in zijn woning zal verminderen stelt de voorzitter vast dat de woning van [verzoeker sub 3] niet grenst aan het perceel Middenstreek 1 waar voormelde uitbreiding is voorzien, maar aan het perceel Middenstreek 3 waar een restaurant is gevestigd. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een onaanvaardbare vermindering van lichtinval in de woning van [verzoeker sub 3] geen sprake kan zijn.
2.4.3. Voor zover [verzoeker sub 3] heeft aangevoerd dat voor de geplande uitbreiding van [hotel] advies had moeten worden ingewonnen bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, thans de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, overweegt de voorzitter het volgende. Het perceel Middenstreek 1 maakt deel uit van een gebied dat bij besluit van 7 augustus 1969 is aangewezen tot beschermd dorpsgezicht. Deze aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht brengt voor de raad evenwel geen verplichting met zich om bij de vaststelling van een plan dat voorziet in nieuwe bouwmogelijkheden voor het perceel Middenstreek 1 advies in te winnen bij voormelde Rijksdienst. Mede gelet hierop geeft hetgeen [verzoeker sub 3] heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat inwinnen van het advies van voormelde Rijksdienst in dit geval niet nodig is.
2.4.4. Anders dan [verzoeker sub 3] meent, volgt uit de Cultuurhistorische Verkenning noch uit de plantoelichting dat geen bebouwing op de ervenstrook kan worden toegestaan. In voormelde stukken staat slechts vermeld dat bij bouwen op de ervenstrook terughoudendheid dient te worden betracht. De raad heeft er in dit verband op gewezen dat [hotel] deel uitmaakt van een cluster van grote gebouwen in het centrum van het dorp waar veel erven worden gebruikt voor terras of fietsenstalling. De voorziene uitbreiding van [hotel] op de ervenstrook aan de zijde van de Voorstreek sluit volgens de raad aan bij de aanbouwen van de naastliggende panden. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen aan het belang dat is gediend met het ongewijzigd in stand houden van de ervenstrook.
2.4.5. In hetgeen [verzoeker sub 3] voor het overige heeft aangevoerd ziet de voorzitter evenmin een aanknopingspunt voor het oordeel dat het bestreden plandeel in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden.
2.4.6. Gezien het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 3] af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Jansen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2009