200902544/1/R3.
Datum uitspraak: 28 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
de raad van de gemeente Heerhugowaard,
verweerder.
Bij besluit van 24 februari 2009, kenmerk RB 2009-01, heeft de raad van de gemeente Heerhugowaard (hierna: de raad) het bestemmingsplan "1e Partiële herziening De Vork" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] (hierna: de besloten vennootschap) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2009, beroep ingesteld.
De raad van de gemeente Heerhugowaard heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2009, waar de besloten vennootschap, vertegenwoordigd door mr. P.H. Revermann en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door A. Kögeler, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 20 december 2005 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bedrijven" met de nadere aanduidingen "B2" (categorie 1 en 2) en "t" (transportbedrijf) zoals met rode belijning op de plankaart is weergegeven in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Vork". Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat indien het tot nu toe gedoogde bedrijf ter plaatse kan worden gehandhaafd, voor het bedrijf, een categorie 3 bedrijf, een specifieke bestemming moet worden opgenomen, waarbij recht wordt gedaan aan het bedrijf en welke bestemming tevens verantwoord is voor de woonbestemming in de onmiddellijke omgeving.
2.2. De Afdeling heeft bij uitspraak van 7 maart 2007, zaaknr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200600709/1&verdict_id=16394&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200600709/1&utm_term=200600709/1">200600709/1</a>, geoordeeld dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Groen en water" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en het besluit van 20 december 2005 in zoverre vernietigd. De Afdeling heeft voorts overwogen dat rechtens nog maar één besluit mogelijk is en goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Groen en water", zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart.
2.3. Met het thans voorliggende besluit heeft de raad het bestemmingsplan vastgesteld waarbij aan het perceel [locatie], waar het transportbedrijf van de besloten vennootschap is gevestigd, onder meer de bestemming "Bedrijven categorie 1 en 2 (B2)" met de nadere aanduiding "t" (transportbedrijf) is toegekend. Verder kent het plan aan een deel van het perceel de bestemming "Groen en water" toe.
2.4. In artikel 2, eerste lid, van de planregels is bepaald dat de op de plankaart voor bedrijven categorie 1 en 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de categorie 1 en 2 van de bij het bestemmingsplan De Vork behorende "Staat van Bedrijfsactiviteiten" en voor zover aangeduid met een "t" voor een transportbedrijf.
2.5. De besloten vennootschap heeft tevergeefs aangevoerd dat de raad ten onrechte niet in overleg is getreden met haar over het (voor)ontwerpbestemmingsplan. Over (de inhoud van) het bestemmingsplan is overleg noch overeenstemming met de besloten vennootschap nodig. De besloten vennootschap heeft in verschillende stadia van de bestemmingsplanprocedure de mogelijkheid haar zienswijze kenbaar te maken.
2.6. De besloten vennootschap heeft aangevoerd dat het bedrijf in het bestemmingsplan ten onrechte geen hogere milieucategorie is toegekend, namelijk B3 in plaats van B2.
2.7. Dit betoog faalt. In het plan is thans een specifieke bestemming opgenomen waarbij het transportbedrijf positief is bestemd. Het uitgangspunt van de raad dat een bestemming die een categorie 3 bedrijf ter plaatse toelaat te verstrekkend is, omdat dit zou betekenen dat bij vertrek van het transportbedrijf ook andere categorie 3 bedrijven ter plaatse kunnen worden gevestigd en dat dit gelet op de bestaande woonbestemmingen in de omgeving tot een onwenselijke situatie leidt, acht de Afdeling niet onredelijk.
2.8. De conclusie is dat hetgeen de besloten vennootschap heeft aangevoerd met betrekking tot de bestemming "Bedrijven categorie 1 en 2 (B2)" met de nadere aanduiding "t" (transportbedrijf) geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.9. De besloten vennootschap betoogt dat ook thans onvoldoende aannemelijk is dat de toegekende bestemming "Groen en water" binnen de planperiode verwezenlijkt zal worden. Voorts heeft zij aangevoerd dat de geplande groenstrook met de bestemming "Groen en water" onnodig groot is en dat een deel van de groenstrook een bedrijfsbestemming dient te krijgen. Het plandeel met de bestemming "Groen en water" voorziet wederom ten onrechte niet in een tweede ontsluiting op haar bedrijfsterrein en de raad heeft haar belangen onvoldoende afgewogen.
De besloten vennootschap heeft daartoe aangevoerd dat voor een doelmatige bedrijfsvoering een juiste inpassing van het bedrijf, waarbij sprake is van 13 vrachtauto's/combinaties en trailers, 2 bestelbussen en nog 5 losse trailers, noodzakelijk is. Het plan dient te strekken tot inpassing van de actuele bedrijfssituatie of in ieder geval de bedrijfssituatie in 2007 met een zekere expansiemogelijkheid en niet een verouderde bedrijfssituatie uit 2004. Dit betekent dat het plandeel met de bestemming "Bedrijven categorie 1 en 2 (B2)" met de nadere aanduiding "t" (transportbedrijf) op het perceel dient te worden vergroot, hetgeen ten koste zal gaan van het plandeel met de bestemming "Groen en water" die rust op haar perceel.
De besloten vennootschap heeft voorts verwezen naar de uitkomsten van een in opdracht van haar uitgevoerd onderzoek door AGV-Movares naar de verkeerskundige effecten van een tweede ontsluiting op het bedrijfsterrein, waarin is geconcludeerd dat één ontsluitingsmogelijkheid in de bedrijfssituatie uit 2007 een negatief effect heeft op de verkeersveiligheid en de doorstroming op de Hasselaarsweg. Voorts gaat van de weg beperkte hinder uit, die bovendien kan worden beperkt door het kiezen van een andere locatie voor de tweede ontsluiting en het maken van afspraken omtrent het gebruik van de tweede ontsluiting uitsluitend als inrit, hetgeen de raad ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.
2.10. De raad heeft alvorens het bestemmingsplan tot stand is gekomen verklaard dat indien geen medewerking wordt verleend aan de verkoop aan de gemeente van de gronden waar de bestemming "Groen en water" op rust in het uiterste geval tot onteigening van de gronden wordt overgegaan. Naar aanleiding van ter zitting gestelde vragen omtrent het tijdpad van onteigening en de daarvoor beschikbare middelen, heeft de vertegenwoordiger van de raad aangegeven dat jaarlijks een aantal hectare grond zullen worden onteigend, dat bij een gespreide onteigening daarvoor binnen het budget ook de middelen aanwezig zullen zijn en dat de toegekende bestemming "Groen en water" daarmee binnen een periode van ongeveer 20 jaar zal zijn verwezenlijkt. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling ook thans nog altijd niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de toegekende bestemming "Groen en water" binnen de planperiode van 10 jaar verwezenlijkt zal worden, zoals in het plan is voorzien. Hetgeen door de besloten vennootschap is betoogd omtrent de uitvoerbaarheid van het plan treft dan ook doel.
2.11. Ten aanzien van hetgeen is aangevoerd omtrent de omvang van de groenbestemming en het ontbreken van een tweede ontsluiting, overweegt de Afdeling het volgende.
2.12. De besloten vennootschap heeft - voor de totstandkoming van het bestemmingsplan - akoestisch onderzoek laten uitvoeren door Akoestisch Adviesbureau Stoop & Partners naar onder meer de situatie van het bedrijf in 2004 en naar de bedrijfssituatie in 2007. De bevindingen zijn weergegeven in een akoestisch rapport van 31 oktober 2007 (hierna: het geluidsrapport). Bij de berekeningen is uitgegaan van de "Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999" van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
2.13. In de plantoelichting is aangegeven dat het geluidsrapport de effecten van een tweede ontsluiting inzichtelijk heeft gemaakt, omdat die in aanmerking is genomen in de bedrijfssituatie in 2007 en niet in 2004. Uit het geluidsrapport is, aldus de plantoelichting, ten aanzien van de bedrijfssituatie in 2004 - bestaande uit 10 vrachtauto's en 10 bestelbussen - gebleken dat aan de geluidsnorm ook in de nacht kan worden voldaan, indien in de nachtperiode niet meer wordt gereden.
Met de bedrijfssituatie in 2007 is een tweede in-/uitrit ter hoogte van het perceel Hasselaarsweg 8 gecreëerd. Uit het geluidsrapport is, aldus de plantoelichting, gebleken dat de waarde LAr.LT. voor zowel de directe als indirecte hinder niet verandert ten opzichte van de situatie in 2004. Wel stijgt de LAmax op de voorgevels van de panden Hasselaarsweg 6 en 8 met respectievelijk 8 en 9 dB(A) in de dagperiode. Aldus de plantoelichting blijft de stijging van de geluidsbelasting binnen de norm van 70 dB(A). Evenals in de situatie in 2004 wordt in de nachtperiode niet aan de geluidsnorm voldaan.
In de plantoelichting is voorts aangegeven dat lichthinder ten gevolge van de tweede ontsluiting weliswaar kan worden voorkomen als deze uitsluitend wordt gebruikt als inrit, maar dat indien de daarover gemaakte afspraken niet worden nagekomen het moeilijk zal zijn deze, vanwege de bewijsvoering, te handhaven.
Voorts is aangegeven dat de Hasselaarsweg een gebiedsontsluitingsweg is en uit oogpunt van verkeersveiligheid het aantal in-/uitritten tot een minimum beperkt dient te blijven.
2.14. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de raad zich naar aanleiding van de uitkomsten van het rapport op het standpunt gesteld dat legalisatie van de bedrijfssituatie in 2004 zonder tweede in-/uitrit het maximaal haalbare is en dat het plan als zodanig dient te worden vastgesteld. In het bestemmingsplan zijn dan ook de plandelen met de bestemmingen "Groen en water" en de bestemming "Bedrijven categorie 1 en 2 (B2)" met de nadere aanduiding "t" (transportbedrijf) afgestemd op de bedrijfssituatie in 2004.
2.15. In het verkeerskundig rapport van AGV-Movares is toegelicht dat de huidige bedrijfssituatie met een legale en illegale ontsluiting het mogelijk maakt dat bij een bezetting van meer dan 50% van de voertuigen, in welke situatie het manoeuvreren op eigen terrein niet meer mogelijk is, de resterende voertuigen ook vooruit kunnen inrijden naar en uitrijden van het bedrijfsterrein. Indien er slechts één erfontsluiting beschikbaar is, zullen de overige auto's (in de bedrijfssituatie 2007) achteruit op de openbare weg moeten inrijden, teneinde de volgende ochtend weer vooruitrijdend te kunnen vertrekken, hetgeen een extra risico met zich meebrengt. Voorts is in het rapport van AGV-Movares aangegeven dat door het realiseren van een extra inrit de overlast die uitgaat van de bestaande in-/uitrit wordt beperkt en meer gelijkmatig wordt verdeeld en dat dit de verkeersveiligheid ten goede komt. Per saldo ontstaat dan minder piekbelasting. In dat verband is nog aangegeven dat door een tweede in-/uitrit het aantal vervoersbewegingen en het manoeuvreren op eigen terrein wordt beperkt. Een tweede ontsluiting leidt op zich niet tot extra verkeersbewegingen, er is slechts sprake van verdeling van het verkeersaanbod over twee toegangen.
2.16. De raad heeft met het bestemmingsplan beoogd het bedrijf een positieve bestemming toe te kennen. De wijze waarop daaraan in het plan uitvoering is gegeven, verdraagt zich naar het oordeel van de Afdeling, mede gelet op het in de raadsvergadering van 24 februari 2009 bij de behandeling van het ontwerp-plan unaniem aangenomen amendement, niet met dit oogmerk, nu een bedrijfsbestemming behorende bij een verouderde bedrijfssituatie uit 2004, toen het bedrijf nog aanmerkelijk kleiner was is toegekend. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de motivering om te komen tot een indeling van de betrokken plandelen behorende bij de bedrijfsomvang uit 2004, die voornamelijk is gestoeld op de gevolgen die uitgaan van een tweede ontsluiting, niet draagkrachtig is.
De Afdeling overweegt daartoe dat uit het geluidsrapport weliswaar is gebleken dat door het aanleggen van een tweede in-/uitrit de
LAmax op de voorgevels van de panden Hasselaarsweg 6 en 8 in de dagperiode stijgt, maar dat de stijging van de geluidsbelasting nog altijd binnen de norm van 70 dB(A) blijft. Zowel in de situatie in 2004 als 2007 worden de normen in de nachtperiode in dezelfde omvang overschreden. Voorts is niet gebleken dat de raad de in het rapport van AGV-Movares geconstateerde gunstige effecten van een tweede ontsluiting in aanmerking heeft genomen. Evenmin is gebleken dat de raad in aanmerking heeft genomen dat indien de tweede ontsluiting op de hoogte van het perceel Hasselaarsweg 8 toch te veel hinder voor de daar aanwezige woningen zou veroorzaken hetgeen door de besloten vennootschap overigens wordt ontkend, voor een andere locatie binnen het bedrijfsperceel kan worden gekozen. Handhaving van afspraken omtrent het gebruik van de tweede ontsluiting moet niet onmogelijk worden geacht. De Afdeling is van oordeel dat uit het rapport van AGV-Movares is gebleken dat in de bedrijfssituatie uit 2007 een tweede ontsluiting in het belang is van de verkeersveiligheid. De raad heeft niet aannemelijk gemaakt dat het uitgangspunt in dat rapport dat bij een bezetting van meer dan 50% van de voertuigen de resterende voertuigen niet meer kunnen manoeuvreren op het eigen terrein en dat indien er slechts één erfaansluiting beschikbaar is de overige auto's achteruit moeten inrijden vanuit de openbare weg, onjuist is.
2.17. De conclusie is dat hetgeen de besloten vennootschap heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Groen en water" strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het plandeel is vastgesteld in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden dient in zoverre te worden vernietigd.
2.18. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Het verzoek om vergoeding van de kosten voor het opstellen van deskundigenrapporten wordt afgewezen, omdat de rapporten waarvoor de vergoeding wordt gevraagd niet ten behoeve van deze procedure zijn opgesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Heerhugowaard van 24 februari 2009, kenmerk RB 2009-01 voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Groen en Water" ter plaatse van het perceel van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bleeker Transport Heerhugowaard B.V.;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Heerhugowaard tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bleeker Transport Heerhugowaard B.V. in verband met de behandeling van haar beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro);
V. gelast dat de raad van de gemeente Heerhugowaard aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bleeker Transport Heerhugowaard B.V. het door haar voor de behandeling van haar beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009