ECLI:NL:RVS:2009:BK1355

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806151/7/R1 en 200901350/5/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake de partiële herziening van het Streekplan Noord-Brabant en het bestemmingsplan Kempisch Bedrijvenpark

Op 22 oktober 2009 deed de Raad van State uitspraak in een zaak waarin de stichting Brabantse Milieufederatie en anderen een voorlopige voorziening vroegen tegen besluiten van provinciale staten van Noord-Brabant en de raad van de gemeente Bladel. Deze besluiten betroffen de partiële herziening van het Streekplan Noord-Brabant en het bestemmingsplan Kempisch Bedrijvenpark. De stichting en anderen stelden dat de besluiten leidden tot aantasting van landschappelijke en natuurlijke waarden en dat het luchtkwaliteitonderzoek gebreken vertoonde. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandelde de verzoeken ter zitting op 15 oktober 2009. De stichting en anderen voerden aan dat het luchtkwaliteitonderzoek de bijdrage van agrarisch gebruik aan de luchtkwaliteit overschatte en dat er een milieueffectrapportage (MER) had moeten worden opgesteld. De voorzitter oordeelde dat het luchtkwaliteitonderzoek adequaat was uitgevoerd en dat de gevolgen van het bestemmingsplan voor de luchtkwaliteit niet tot overschrijding van de wettelijke grenswaarden zouden leiden. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening, en wees de verzoeken van de stichting en anderen af. De uitspraak benadrukte dat de voorzitter geen bindend oordeel gaf in de bodemprocedure, maar dat de verzoeken om voorlopige voorziening niet gerechtvaardigd waren.

Uitspraak

200806151/7/R1 en 200901350/5/R3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen onder meer:
de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie, gevestigd te Tilburg, en anderen,
verzoekers,
en
1. provinciale staten van Noord-Brabant,
2. de raad van de gemeente Bladel,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2008 hebben provinciale staten van Noord-Brabant (hierna: provinciale staten) de partiële herziening "Partiële herziening Streekplan Noord-Brabant 2002, concrete beleidsbeslissing N284 Hapert" (hierna: de partiële herziening) vastgesteld.
Bij besluit van 11 december 2008 heeft de raad van de gemeente Bladel (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Kempisch Bedrijvenpark 2008" (hierna: het bestemmingsplan) en het exploitatieplan "Kempisch Bedrijvenpark 2008" vastgesteld.
Tegen deze besluiten hebben onder meer de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie en anderen (hierna: de stichting en anderen) bij brieven, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 19 augustus 2008 en op 2 maart 2009, beroep ingesteld. De stichting en anderen hebben hun beroepen aangevuld bij brieven van 29 september 2008 en van 30 maart 2009.
Bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 5 oktober 2009, hebben de stichting en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van de door hen bestreden besluiten.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 15 oktober 2009, waar de stichting en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Amsterdam, provinciale staten, vertegenwoordigd door H.A.J. van Hout, ambtenaar in dienst van de provincie, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.F. de Groot, advocaat te Amsterdam, P.A.M. Stappaerts, ambtenaar in dienst van de gemeente, en ing. M.F.T. Poos, ir. R.A.A. Cornelis en drs. F. Stouthart, allen als adviseur van de raad betrokken bij het bestemmingsplan, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het openbaar lichaam Kempisch Bedrijvenpark (hierna: het openbaar lichaam), vertegenwoordigd door P.K. Tulner, bestuurslid van het openbaar lichaam.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan voorziet onder meer in de aanleg van een regionaal bedrijventerrein, een verbindingsweg tussen de wegen N284 en A67 en een uitbreiding van een motorcrossterrein ten zuiden van de kern Hapert. Gelijktijdig met het bestemmingsplan is een exploitatieplan vastgesteld in verband met het regionaal bedrijventerrein.
De partiële herziening voorziet in de als concrete beleidsbeslissing aangemerkte omlegging van de N284, inclusief een nieuwe aansluiting op de A67.
2.3. Ter zitting is gebleken dat in het plangebied onder meer werkzaamheden worden uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van wegen en riolering, hetgeen aantasting van het landschap ter plaatse met zich brengt. Het spoedeisend belang van de stichting en anderen bij behandeling van hun verzoeken is daarmee naar het oordeel van de voorzitter gegeven.
2.4. Bij uitspraak van 12 juni 2009, nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200901350/2/R3&verdict_id=36285&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200901350/2/R3&utm_term=200901350/2/R3">200901350/2/R3</a> heeft de voorzitter delen van het bestemmingsplan geschorst naar aanleiding van verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Geen aanleiding bestaat dan ook de verzoeken te behandelen voor zover deze zien op bij voornoemde uitspraak reeds geschorste plandelen.
2.5. Ter motivering van hun verzoeken hebben de stichting en anderen onder meer betoogd dat het ten behoeve van het bestemmingsplan en de partiële herziening uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek gebreken bevat, dat ten behoeve van het bestemmingsplan een MER had moeten worden opgesteld en dat het bestemmingsplan leidt tot aantasting van landschappelijke en natuurlijke waarden in en om het plangebied.
2.5.1. De stichting en anderen betogen dat de bijdragen van het agrarisch gebruik aan de verslechtering van de luchtkwaliteit in het plangebied zijn overschat, zodat beëindiging van dit gebruik minder gunstig is dan volgens het door onderzoeksbureau Arcadis opgestelde luchtkwaliteitonderzoek van 26 juni 2008 het geval is.
2.5.1.1. Mede naar aanleiding van de door de stichting en anderen geuite bezwaren met betrekking tot de uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoeken, is op verzoek van de Afdeling een deskundigenbericht uitgebracht in zaak nr. 200806151/1/R1. Volgens dit deskundigenbericht is bij het berekenen van bijdragen van bestaand agrarisch gebruik in het plangebied aan de luchtkwaliteit gebruik gemaakt van door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer goedgekeurde rekenmodellen en kan uit het enkele feit dat rekenresultaten in rapportages verschillen niet worden afgeleid dat ze onjuist zijn, omdat voortschrijdend inzicht ertoe kan leiden dat rekenmodellen op onderdelen worden aangepast. Voor de bijdrage van landbouw aan fijn stof is gebruik gemaakt van de "Berekeningsmethode voor de emissie van fijn stof vanuit de landbouw", zo staat in het deskundigenbericht. Volgens het deskundigenbericht bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de werkelijke emissies significant zouden afwijken van de berekende emissies.
Gelet op hetgeen in het deskundigenbericht is vermeld, bestaat in hetgeen de stichting en anderen op dit punt hebben aangevoerd vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de inschatting van de gevolgen van het gestaakte agrarisch gebruik van de gronden in het plangebied voor de luchtkwaliteit niet reëel is.
2.5.2. De stichting en anderen betogen dat uit door hen overgelegde gegevens van onderzoeksbureau Raadhuis blijkt dat in het luchtkwaliteitonderzoek sprake is van overschatting van de verschuiving van de verkeersstromen van de N284 tussen Hapert en Eersel ten gunste van het voorziene tracé van de N284 door het plangebied.
2.5.2.1. Volgens het deskundigenbericht is het rapport van Raadhuis over de verkeersgegevens in feite een bundeling dia's ten behoeve van een presentatie aan de gemeenteraad van Eersel. Deze presentatie biedt volgens het deskundigenbericht onvoldoende reden om aan te nemen dat de verkeersintensiteiten die ten grondslag liggen aan het rapport van Arcadis van 26 juni 2008 onjuist zijn, mede omdat niet is beschreven op welke wijze het onderzoek naar de verdeling van verkeersstromen heeft plaatsgevonden en omdat onduidelijk is in hoeverre maatregelen die kunnen leiden tot gebruikmaking van de nieuwe N284 door een groter deel van het verkeer zijn meegenomen in de prognoses. Ter zitting heeft het openbaar lichaam in dit verband toegelicht dat een bedrag van vijf miljoen euro beschikbaar is om het oude tracé verkeersluw te maken, zodat de verwachting gerechtvaardigd is dat de verkeersintensiteit daar zal afnemen en op het nieuwe traject zal toenemen, zoals daarmee in het luchtkwaliteitonderzoek van 26 juni 2008 rekening is gehouden.
Gelet op hetgeen in het deskundigenbericht is vermeld over de inschattingen van verkeersstromen door Raadhuis en gelet op de toelichting van het openbaar lichaam ter zitting ziet de voorzitter in hetgeen de stichting en anderen op dit punt hebben aangevoerd voorshands geen reden om aan de bij het luchtkwaliteitonderzoek gehanteerde verkeersprognoses te twijfelen.
2.5.3. In antwoord op de naar voren gebrachte zienswijzen over het bestemmingsplan heeft de raad gesteld dat het luchtkwaliteitonderzoek van 26 juni 2008 niet volledig aansluit op het uiteindelijke bestemmingsplan. De raad stelt dat aanvankelijk geen rekening is gehouden met de verkeersaantrekkende werking van een bewaakte parkeerplaats, een kleine uitbreiding van het motorcrossterrein, de effecten van het zogenoemde facilitypoint en met vier hectare industrieterrein met een maximaal toegestane bedrijvigheid van milieucategorie 3.2. Volgens de raad zijn de gevolgen hiervan beperkt en zijn de heersende concentraties dermate laag dat de geldende grenswaarden niet zullen worden overschreden.
2.5.3.1. De raad heeft door onderzoeksbureau Arcadis een aanvullende notitie, van 30 juni 2009, laten opstellen, waarin inzichtelijk is gemaakt dat de in het plan mogelijk gemaakte uitbreiding van een motorcrossterrein, de bewaakte parkeerplaats en de vier hectare bedrijventerrein slechts een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit in en om het plangebied. Voorts is in deze notitie gewezen op de ruime mate van onderschrijding waarvan in het luchtkwaliteitonderzoek van 26 juni 2008 sprake is. De raad heeft er bovendien op gewezen dat het facilitypoint slechts kan worden gerealiseerd op de vorenbedoelde vier hectare bedrijventerrein, terwijl het facilitypoint naar verwachting geen nadelige effecten op de luchtkwaliteit zal hebben, zodat de ruimte die het facilitypoint inneemt van de vier hectare bedrijventerrein die aanvankelijk niet was betrokken bij het luchtkwaliteitonderzoek zou moeten worden afgetrokken.
2.5.3.2. Gelet op de vorenbedoelde door Arcadis opgestelde aanvullende notitie van 30 juni 2009 acht de voorzitter de conclusie van de raad gerechtvaardigd dat het alsnog betrekken van de uitbreiding van een motorcrossterrein, vier hectare bedrijventerrein en de bewaakte parkeerplaats bij de berekening van de effecten van het bestemmingsplan op de luchtkwaliteit niet leidt tot overschrijding van de wettelijke grenswaarden. De stichting en anderen hebben niet, bijvoorbeeld aan de hand van tegenonderzoek, aannemelijk gemaakt dat dit anders zou zijn.
2.5.4. Met betrekking tot het betoog van de stichting en anderen dat in het luchtkwaliteitonderzoek de te verwachten uitstoot van bedrijven is onderschat, staat in het deskundigenbericht dat de gemiddelde emissie per hectare bedrijventerrein is bepaald op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek uit 2004. Volgens het deskundigenbericht bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat de emissies van het Kempisch Bedrijvenpark hiervan sterk zullen afwijken. De gebruikte informatie voor het berekenen van de bijdrage van zich nog te vestigen bedrijven is dan ook adequaat, zo staat in het deskundigenbericht. Wel heeft volgens het deskundigenbericht een onderschatting plaatsgevonden doordat op gronden waar volgens het luchtkwaliteitonderzoek milieucategorie 1 tot en met 3 is toegestaan, ook milieucategorie 4 zich mag vestigen. Hierbij is in het deskundigenbericht opgemerkt dat het om een beperkt gebied gaat en dat dit bovendien tot op zekere hoogte wordt gecompenseerd doordat een 'worst case'-benadering is toegepast met betrekking tot verwachte emissiereducties en emissiehoogten.
Gezien de ruime mate van onderschrijding van de grenswaarden waar Arcadis in de aanvullende notitie van 30 juni 2009 op wijst en de 'worst case'-benadering die volgens het deskundigenbericht is toegepast met betrekking tot verwachte emissiereducties en emissiehoogten, geeft hetgeen de stichting en anderen op dit punt hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan niet tot gevolg heeft dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden.
Hetgeen de stichting en anderen voor het overige hebben aangevoerd met betrekking tot het luchtkwaliteitonderzoek, geeft de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat dit onderzoek gebreken vertoont.
2.6. In overweging 2.5.2. van haar uitspraak van 18 juni 2008, nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200702330/1&verdict_id=24807&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200702330/1&utm_term=200702330/1">200702330/1</a> heeft de Afdeling naar aanleiding van onder meer door de stichting en anderen ingestelde beroepen tegen het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan "Kempisch Bedrijvenpark" geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het in het plan voorziene bedrijventerrein de drempelwaarde van 150 hectare niet overschrijdt, zodat niet op grond van overschrijding van de drempelwaarde een verplichting bestaat tot het maken van een MER. Hetgeen onder meer de stichting en anderen overigens in die procedure hadden aangevoerd gaf de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in verband met bijzondere omstandigheden niettemin een MER diende te worden gemaakt.
Zoals op pagina 10 van de plantoelichting inzichtelijk is gemaakt, is het bestemmingsplan dat aan de orde was in voornoemde uitspraak van 18 juni 2008 in hoge mate nagenoeg vergelijkbaar met het voorliggende bestemmingsplan. In hetgeen de stichting en anderen hebben aangevoerd, ziet de voorzitter ten aanzien van de vraag of ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan een MER had moeten worden gemaakt voorshands geen aanleiding om in andere zin te oordelen dan de Afdeling in voornoemde uitspraak van 18 juni 2008 heeft gedaan.
2.7. Met betrekking tot de bezwaren van de stichting en anderen tegen de aantasting van de natuurlijke en landschappelijke waarden die het bestemmingsplan volgens hen met zich brengt, overweegt de voorzitter als volgt.
Het plangebied wordt momenteel agrarisch gebruikt, zodat aannemelijk is dat de natuurwaarde van het plangebied zelf beperkt is, zoals de raad stelt. Het plan voorziet in de aanleg van 12,56 hectare nieuwe natuur ten noorden van de Kapelweg, en de gronden waarop het bedrijventerrein is voorzien, worden omzoomd door gronden met een groenbestemming, waarmee verstoring van bosgebieden ten oosten van het plangebied wordt gecompenseerd. Omdat het gaat om indirecte verstoring en niet om directe fysieke aantasting van natuurwaarden van het aangrenzende gebied vereist het provinciaal beleid een compensatie van een derde van het verstoorde gebied, hetgeen neerkomt op meer compensatie dan feitelijk nodig is, aldus provinciale staten. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende compensatie plaatsvindt voor verstoring van natuurwaarden als gevolg van realisering van het bestemmingsplan.
Hoewel aannemelijk is dat van een aantasting van landschappelijke waarden sprake zal zijn, heeft de raad zich naar voorlopig oordeel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hieraan in voldoende mate tegemoet wordt gekomen door de in het bestemmingsplan voorziene groene inpassing van het bedrijvenpark.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met landschappelijke en natuurwaarden voldoende rekening is gehouden.
2.8. In hetgeen de stichting en anderen overigens hebben aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.9. De conclusie is dat hetgeen de stichting en anderen hebben aangevoerd ten aanzien van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geen aanleiding geeft voor het treffen van een verdere voorlopige voorziening dan de voorzitter reeds heeft getroffen bij voornoemde uitspraak van 12 juni 2009. Het geeft evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit tot vaststelling van de partiële herziening. De verzoeken van de stichting en anderen dienen te worden afgewezen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Heijden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2009
528.