ECLI:NL:RVS:2009:BK1354

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901852/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor woningen in De Bilt en de toetsing aan kadastrale ondergrond

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank de bezwaren van appellanten tegen de bouwvergunning voor twee woningen in De Bilt ongegrond heeft verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van De Bilt had op 29 oktober 2007 een bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van de woningen op een specifiek perceel. Appellanten, die zich tegen deze vergunning verzetten, stelden dat het college niet had mogen volstaan met een globale toetsing van het bouwplan aan de kadastrale ondergrond. Zij betoogden dat de afstand van de woningen tot de zijdelingse perceelgrenzen niet correct was en dat het college het perceel had moeten laten inmeten door het kadaster.

De rechtbank oordeelde echter dat het college de aanvraag en de bijbehorende tekening als uitgangspunt mocht nemen en dat er geen evidente afwijkingen waren tussen het bouwplan en de kadastrale ondergrond. De rechtbank bevestigde dat het college niet verplicht was om het perceel te laten inmeten, aangezien er geen duidelijke aanwijzingen waren dat de bouwplannen niet binnen de kadastrale grenzen pasten. Appellanten hadden hun stellingen niet voldoende onderbouwd, en de rechtbank oordeelde dat de procedure niet ging over de uitvoering van het bouwplan, maar over de vergunningverlening zelf.

Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 28 oktober 2009.

Uitspraak

200901852/1/H1.
Datum uitspraak: 28 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 februari 2009 in de zaken nrs. 08/1057, 08/1059, 08/1060, 08/1061, 08/1062, 08/1063 en 08/1184 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van De Bilt.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van De Bilt (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van twee woningen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 maart 2008 heeft het college de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 februari 2009, verzonden op 6 februari 2009, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 april 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben bij brief van 15 september 2009 een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. R.R. Everaars-Katerberg en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door H. Marinus, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet met een globale toetsing van het bouwplan aan de kadastrale ondergrond mocht volstaan, nu de afstand van de woningen tot de zijdelingse perceelgrenzen volgens het bouwplan juist 2,5 m bedraagt. Dit had volgens hen voor het college aanleiding moeten zijn om het perceel door het kadaster te laten inmeten.
2.1.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college de aanvraag en de daarbij behorende tekening bij het besluit daarop tot uitgangspunt mocht nemen en volstaan met een globale toetsing van het bouwplan aan de kadastrale ondergrond, zoals deze bij het kadaster bekend is. Nu hem niet was gebleken van evidente afwijkingen tussen het bouwplan en de kadastrale ondergrond, bestond voor het college geen aanleiding te twijfelen aan de ligging van de zijdelingse perceelgrenzen, zoals die op de bouwtekening waren aangegeven en behoefde het geen inmeting van het perceel door het kadaster te laten uitvoeren.
De enkele stelling van [appellanten] tijdens de hoorzitting in bezwaar dat het bouwplan niet binnen de perceelgrenzen past, omdat het perceel kleiner is dan kadastraal is aangegeven, maakt evenmin dat het college de aanvraag niet als uitgangspunt heeft mogen nemen, dan wel het perceel door het kadaster moest laten inmeten, nu deze stelling, op dat moment door [appellanten] niet nader was toegelicht.
Voor zover [appellanten] naar de inmeting die het Kadaster op 4 maart 2009 in hun opdracht heeft verricht verwijzen, wordt overwogen dat deze niet ziet op het bouwplan, zoals daarvoor vergunning is verleend, maar op de uitvoering ervan.
Het betoog van [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in afwijking van de bouwvergunning is uitgevoerd, faalt evenzeer, nu deze procedure de uitvoering van het bouwplan niet betreft.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009
414-619.