200905289/2/R3.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Nederweert,
verweerder.
Bij besluit van 21 april 2009 heeft de raad van de gemeente Nederweert het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte locaties Nederweert" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 oktober 2009, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. M.T.M. Zusterzeel, advocaat te Weert, en de raad, vertegenwoordigd door C.E. Bongers, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ruimte voor Ruimte Limburg Beheer B.V., vertegenwoordigd door G.W.J. Brouwers, als partij, gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] stelt dat aan het perceel Kleine Steeg ten onrechte de bestemming "Wonen" is toegekend. Hij voert aan dat de bestemming "Wonen" in strijd is met de gemeentelijke beleidsnota "Bouwen in het buitengebied in het kader van Ruimte voor Ruimte - 3e wijziging" (hierna: de beleidsnota) en het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (hierna: het POL 2006). Verder voert [verzoeker] aan dat zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast, onder meer omdat de eigenaar van het perceel Kleine Steeg voornemens is om ter plaatse tevens een bedrijf te exploiteren.
2.3. In de plantoelichting is vermeld dat ingevolge de tweede tranche van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken op het perceel Kleine Steeg een zogenoemde M2-woning kan worden gerealiseerd.
In de beleidsnota is bepaald dat de bouwlocatie voor een M2-woning moet liggen in of direct grenzend aan een bebouwingscluster dan wel met een zijde direct moet grenzen aan de bebouwde kom.
Wat betreft het standpunt van [verzoeker] dat de woningbouwmogelijkheid op het perceel Kleine Steeg niet voldoet aan voornoemde voorwaarde, overweegt de voorzitter dat volgens de in de beleidsnota opgenomen definitie onder bebouwingscluster wordt verstaan die gebieden die op plankaart 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" als zodanig zijn aangewezen. Ter zitting is in dit verband gebleken dat het perceel Kleine Steeg ligt in hetzij direct grenst aan een op plankaart 2 aangewezen bebouwingscluster. Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzitter voldaan aan voornoemde voorwaarde uit de beleidsnota. Met betrekking tot het standpunt van [verzoeker] dat evenmin wordt voldaan aan de in het POL 2006 opgenomen voorwaarde dat de ontwikkeling van een woning buiten de contour voor zover van belang dient plaats te vinden bínnen een lint of cluster, overweegt de voorzitter dat de raad heeft gesteld dat in afwijking van deze voorwaarde uit het POL 2006 in de gemeente Nederweert de voornoemde voorwaarde uit de beleidsnota wordt gehanteerd en dat het plan in zoverre niet behoeft te worden getoetst aan het POL 2006. De voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen nu het gemeentebestuur niet is gebonden aan provinciaal beleid. Overigens wordt volgens de aan de plantoelichting gehechte provinciale beoordeling voldaan aan voornoemde voorwaarde uit het POL 2006.
2.4. In de beleidsnota is vermeld dat de inhoud van woningen maximaal 750 m3 mag bedragen en dat de oppervlakte van bijgebouwen maximaal 70 m2 mag bedragen.
Op 18 december 2007 is het "Ontwikkelingskader bestemmingsplan buitengebied" (hierna: het ontwikkelingskader) vastgesteld, welke nota de beleidsnota gedeeltelijk vervangt. Hierin is bepaald dat een ruimte voor ruimte woning inclusief bijgebouwen een inhoudsmaat van 1.200 m3 mag hebben.
Ter zitting heeft de raad gesteld dat voor de maatvoering in de beleidsnota was aangesloten bij het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998", maar dat in het onderhavige plan is aangesloten bij de maatvoering van het toekomstige bestemmingsplan voor het buitengebied. In dit verband heeft de raad ter zitting gesteld dat met een maximum van 1.200 m3 weliswaar grotere bebouwing is toegestaan, maar dat deze inhoudsmaat geldt voor woningen en bijgebouwen tezamen en gelet daarop ongeveer slechts 200 m3 meer is dan was toegestaan volgens de beleidsnota. In dit verband is in het ontwikkelingskader vermeld dat een ruimte voor ruimte woning een grotere inhoudsmaat mag hebben dan een reguliere woning, omdat er in het kader van ruimte voor ruimte meer tegenprestatie is geleverd.
De voorzitter ziet in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor de maatvoering in het onderhavige plan niet in redelijkheid mocht aansluiten bij het ontwikkelingskader.
2.5. Wat betreft het standpunt van [verzoeker] dat zijn woon- en leefklimaat als gevolg van het plan onaanvaardbaar wordt aangetast, overweegt de voorzitter als volgt. Ter zitting is gebleken dat de woning van [verzoeker] op een afstand van ongeveer 20 meter van de perceelsgrens met het perceel Kleine Steeg is gelegen. Ingevolge het onderhavige plan moet de woning op het perceel Kleine Steeg op een minimale afstand van 3 meter van de perceelsgrens worden gebouwd en moet de voorgevel aan de zijde van de Kleine Steeg worden gesitueerd. De minimale afstand tussen de woning van [verzoeker] en de zijgevel van de te bouwen woning bedraagt derhalve 23 meter. Gelet op deze afstand en de situering van de te bouwen woning, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [verzoeker] als gevolg van het plan niet onaanvaardbaar zal worden aangetast. Hierbij betrekt de voorzitter dat bij recht, voor zover van belang, ter plaatse slechts de uitoefening van consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten en aan huis gebonden beroepen is toegestaan.
2.6. In hetgeen [verzoeker] voor het overige heeft aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden plandeel in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden.
2.7. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009