200904297/2/R3.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Baarle-Nassau,
verweerder.
Bij besluit van 16 april 2009 heeft de raad van de gemeente Baarle-Nassau (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Omlegging provinciale weg Baarle" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State eveneens ingekomen op 7 juli 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 september 2009, waar [verzoeker] in persoon en bijgestaan door mr. J.M. Smits, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. Engelvaart en ing. E.B.A. Reijen, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Verder is het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, vertegenwoordigd door B.A.M. Couvée en W.P.J. de Kleijn, ambtenaren in dienst van de provincie, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer" dat betrekking heeft op de gronden tussen de N260 en N639. Het betreft hier de bij het plan voorziene zogenoemde noordelijke tak van de provinciale weg rond Baarle. [verzoeker] is huurder van de woning [locatie].
De voorzitter is, anders dan de raad ter zitting heeft betoogd, van oordeel dat [verzoeker] niet slechts een afgeleid belang heeft en daarom niet als belanghebbende bij het bestreden plandeel kan worden aangemerkt. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat het bestreden plandeel blijkens de plankaart zodanig ten opzichte van de woning [locatie] ligt dat [verzoeker] uitzicht heeft op de noordelijke tak van de provinciale weg en de gevolgen hiervan kan ondervinden. De voorzitter gaat er derhalve vanuit dat [verzoeker] in dit geval rechtstreeks door het bestreden plandeel wordt getroffen.
2.3. [verzoeker] voert aan dat ten onrechte niet alle stukken met het ontwerpplan ter inzage zijn gelegd. Ter zitting heeft [verzoeker] aangegeven dat het hem in het bijzonder gaat om het stuk waarin de gehanteerde verkeersintensiteiten staan vermeld.
In de akoestische rapporten die met ontwerpplan ter inzage zijn gelegd, staan de gehanteerde verkeersintensiteiten vermeld. Gebleken is dat deze verkeersintensiteiten eveneens staan vermeld in het rapport "Verkeerskundige analyse omlegging Baarle" van Grontmij van 13 december 2007 dat niet met het ontwerpplan ter inzage is gelegd. Het rapport van Grontmij van 13 december 2007 staat evenwel niet in een zodanig verband tot het ontwerpplan dat dit dient te worden aangemerkt als een op het ontwerpplan betrekking hebbend stuk dat redelijkerwijs nodig is voor een beoordeling daarvan. Er bestond naar het oordeel van de voorzitter dan ook geen verplichting om voormeld rapport op voet van artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht met het ontwerpplan ter inzage te leggen.
2.4. [verzoeker] voert aan dat niet alleen een milieu-effectrapport voor het bestreden besluit, maar ook voor het plan dat voorziet in de aanleg van de provinciale weg rond Baarle had moeten worden gemaakt.
Daargelaten de vraag of in het onderhavige geval uit het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een verplichting voortvloeit om een milieueffectrapport te maken voor het plan dat voorziet in de aanleg van de provinciale weg rond Baarle, overweegt de voorzitter het volgende. Vast staat dat niet alleen ten behoeve van het bestreden besluit, maar ook ten behoeve van het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan Noord-Brabant 2006 een milieu-effectrapport is opgesteld. In dit provinciaal verkeers- en vervoersplan is de aanleg van de provinciale weg rond Baarle, inclusief de door [verzoeker] bestreden noordelijke tak van deze weg, opgenomen als studieproject. De voorzitter ziet in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor het oordeel dat geen van voormelde milieu-effectrapporten (tevens) kan worden beschouwd als het milieu-effectrapport voor het plan dat voorziet in de aanleg van de provinciale weg rond Baarle.
2.5. [verzoeker] voert verder aan dat het ten behoeve van het onderhavige plan opgestelde milieu-effectrapport ontoereikend is, omdat daarin niet de situatie wordt beschreven dat een provinciale weg rond Baarle wordt aangelegd zonder noordelijke tak.
In het ten behoeve van het onderhavige plan opgestelde milieu-effectrapport wordt een aantal alternatieven beschreven voor de voorgenomen activiteit die bestaat uit de omlegging van de provinciale weg rond Baarle op zodanige wijze dat de doorstromings- en leefbaarheidsproblemen in de kom duurzaam worden opgelost. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een provinciale weg rond Baarle zonder noordelijke tak niet kan worden beschouwd als een alternatief voor de voorgenomen activiteit dat redelijkerwijs in beschouwing dient te worden genomen. Door het niet opnemen van de noordelijke tak wordt geen oplossing geboden voor het verkeer vanaf de N639, waardoor afwikkeling van dit verkeer alsnog via het centrum van Baarle plaats zal vinden. Hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, geeft geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de doorstromings- en leefbaarheidsproblemen in Baarle kunnen worden opgelost zonder noordelijke tak. De verwijzing van [verzoeker] naar de opmerkingen van de commissie voor de milieu-effectrapportage over de noordelijke tak is in dit verband onvoldoende, aangezien deze commissie - wat er ook zij van haar opmerkingen over de noordelijke tak - positief heeft geadviseerd over het opgestelde milieu-effectrapport.
2.6. [verzoeker] vreest geluidhinder vanwege de noordelijke tak van de provinciale weg rond Baarle.
Uit het akoestisch onderzoek van Jansen Raadgevend Ingenieursbureau van 19 november 2008, kenmerk 805.170/41.310_v6, volgt dat voor de woning [locatie] kan worden voldaan aan ingevolge de Wet geluidhinder ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB, mits een aantal voorzieningen, waaronder een geluidswal, wordt gerealiseerd. Voor zover [verzoeker] heeft aangevoerd dat in dit akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met de geluidsbelasting vanwege het verkeer op de Franse Baan overweegt de voorzitter het volgende. Het plan voorziet in een omlegging van de Franse Baan in de directe nabijheid van de noordelijke tak van de provinciale weg rond Baarle. Ter zitting is van de zijde van de raad uiteengezet dat de geluidsbelasting vanwege het verkeer van de Franse Baan, een onverharde weg die ten behoeve van bijvoorbeeld landbouwverkeer wordt gebruikt, verwaarloosbaar is ten opzichte van de geluidsbelasting vanwege het verkeer van de provinciale weg. De raad heeft er in dit verband op gewezen dat een ruilverkaveling nog zal leiden tot een vermindering van het aantal landbouwvoertuigen op de Franse Baan. De voorzitter ziet in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt van de raad en de uitkomsten van voormeld akoestisch onderzoek. Gezien het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vrees van [verzoeker] voor onaanvaardbare geluidhinder, ongerechtvaardigd is.
2.7. In hetgeen [verzoeker] voor het overige heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het bestreden plandeel in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden.
2.8. Gezien het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009