200808806/1/R2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2] en anderen, wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 14 oktober 2008, kenmerk 2008-59472, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de stadsdeelraad van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: de stadsdeelraad) bij besluit van 21 februari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Groot Waterloo".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2008, en [appellante sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2008, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 2 januari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de stadsdeelraad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2009, waar [appellant sub 1], in persoon, en [appellante sub 2] en anderen, in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Riessen, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door E.P. Swijter en ing. I.M. Klarenbeek, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de stadsdeelraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de stadsdeelraad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een actualisering van de vigerende bestemmingsplannen voor het gebied rondom het Waterlooplein en de Valkenburgerstraat.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.3. Het beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Gemengd (GD)" met de nadere aanduiding "Horeca IV/in aangegeven bouwlaag toegestaan (h-IV/1)", voor zover die is toegekend aan de [horecagelegenheid 1] aan de [locatie 1] (hierna: de horecagelegenheid). [appellant sub 1] is exploitant van de aan de [locatie 2] gelegen [horecagelegenheid 2].
2.4. [appellant sub 1] betoogt dat onvoldoende is aangetoond dat de horecagelegenheid voldoet aan de eisen van horecacategorie IV. In dit kader voert hij aan dat de feitelijke exploitatie van de horecagelegenheid overeenkomt met die van een fastfoodzaak en derhalve voldoet aan de eisen van horecacategorie I. Bovendien stond de horecagelegenheid tot voor kort in het kadaster geregistreerd als winkelbestemming.
Daarnaast voert [appellant sub 1] aan dat de exploitatievergunning is verleend voor een horecagelegenheid met een huisnummer dat voorheen niet bestond. Inmiddels is dit weliswaar hersteld via een huisnummerbesluit, waardoor de [locatie 2 en 1] fysiek zijn gesplitst, maar juridisch gezien is er nooit sprake geweest van splitsing.
Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de horecagelegenheid niet beschikt over eigen keuken-afvoerkanalen die noodzakelijk zijn voor het exploiteren van het bedrijf. De exploitatievergunning voor de horecagelegenheid had niet mogen worden verleend. Verder heeft de horecagelegenheid noch een bouwvergunning, noch een vergunning op grond van de Wet milieubeheer, aldus [appellant sub 1].
[appellant sub 1] vreest voor het voortbestaan van zijn onderneming in verband met de exploitatie van de horecagelegenheid.
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de horecagelegenheid, gelet op de aard, omvang en uitstraling ervan, voldoet aan de eisen van horecacategorie IV. Zo is dit ook opgenomen in de exploitatievergunning. Nu de horecagelegenheid evenals die van [appellant sub 1], met zijn gebruik aansluit bij horecacategorie IV, als zodanig is vergund en op correcte wijze op de plankaart is weergegeven, ziet het college geen reden waarom de aanduiding moet worden aangepast.
Voorts stelt het college zich op het standpunt dat inschrijving in het kadaster voor de wijze van bestemmen niet relevant is. Hetzelfde geldt voor het betoog van [appellant sub 1] dat de horecagelegenheid niet overeenkomstig de noodzakelijke vergunningen wordt geëxploiteerd.
2.5. De Afdeling stelt vast dat ingevolge artikel 1, onder 22, van de planvoorschriften onder "Horeca I" wordt verstaan: fastfood, waaronder onder andere automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants worden begrepen. Ingevolge artikel 1, onder 25, van de planvoorschriften wordt onder "Horeca IV" verstaan: restaurants, waaronder onder andere ook koffiehuizen, lunchrooms en ijssalons worden begrepen.
Vast staat dat het perceel [locatie 1] feitelijk wordt gebruikt voor de horecagelegenheid en dat een exploitatievergunning is verleend aan de horecagelegenheid voor categorie "Horeca IV". Blijkens de stukken is de horecagelegenheid gespecialiseerd in soepen. Er is sprake van een open keuken met een toonbank waaraan de klant zijn soep kan kiezen. Ter plekke of buiten op het terras kan de soep worden geconsumeerd. Daarnaast is er gelegenheid om soepen af te halen. Niet in geschil is, dat er geen automatiek in de horecagelegenheid aanwezig is en dat de horecagelegenheid niet fungeert als snackbar. Onder deze omstandigheden heeft het college in navolging van de stadsdeelraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de horecagelegenheid valt onder "Horeca IV" als bedoeld in artikel 1, onder 25, van de planvoorschriften. De enkele stelling van [appellant sub 1] dat de werkwijze van de horecagelegenheid, bijvoorbeeld vanwege het gebruik van wegwerpmateriaal, lijkt op een fastfoodformule, brengt niet met zich dat het horecabedrijf moet worden aangemerkt als een horecagelegenheid als bedoeld in artikel 1, onder 22, van de planvoorschriften. Voor zover klanten hun soepen kunnen afhalen en sprake is van zelfbediening, overweegt de Afdeling dat dit bij restaurants, dan wel lunchrooms niet ongebruikelijk is.
Hetgeen [appellant sub 1] naar voren heeft gebracht omtrent de voorgeschiedenis van het perceel waar de horecagelegenheid is gevestigd, de registratie in het kadaster en de huisnummering is niet van belang voor het antwoord op de vraag of in het plan de categorie "Horeca I" in plaats van de categorie "Horeca IV" als bedoeld in de planvoorschriften had moeten worden toegekend. De Afdeling dient derhalve in deze procedure voorbij te gaan aan hetgeen [appellant sub 1] daarover naar voren heeft gebracht. In het kader van deze procedure staat evenmin ter beoordeling of de exploitatievergunning, waarover de horecagelegenheid beschikt, op onjuiste gronden is verleend. Verder heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de eisen die gelden voor respectievelijk bouwkundige veranderingen aan het perceel [locatie 1] en de eisen die gelden krachtens de Wet milieubeheer voor de bedrijfsvoering van de horecagelegenheid in de weg staan aan toekenning van de bestemming "Gemengd (GD)" met de nadere aanduiding "Horeca IV/in aangegeven bouwlaag toegestaan (h-IV/1)". Ook overigens heeft [appellant sub 1] geen planologische belangen aangevoerd die zich verzetten tegen toekenning van deze bestemming.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Gemengd (GD)" met de nadere aanduiding "Horeca IV/in aangegeven bouwlaag toegestaan (h-IV/1)", voor zover die is toegekend aan de horecagelegenheid, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellante sub 2] en anderen
2.7. Het beroep van [appellante sub 2] en anderen is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Gemengd (GD)", met betrekking tot de maximaal voorziene bouwhoogtes op het perceel Valkenburgerstraat 14-16 (hierna: het perceel). Voorts richt het beroep zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Tuin (T)", met de nadere aanduiding "Te handhaven bebouwing in geval van restauratie/verbetering (hb)", voor zover die is toegekend aan de verspringing van de bebouwing aan de achterzijde van het pand [locatie 3]. [appellante sub 2] en anderen zijn eigenaar van het pand aan het [locatie 3].
2.8. [appellante sub 2] en anderen betogen dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming, nu het besluit tot gewijzigde vaststelling van het plan van 21 februari 2008, per memo van 4 maart 2008 (hierna: de memo) nader is aangevuld en daarmee aangepast. De inhoud van deze memo is naar zij stellen niet in overeenstemming met het besluit tot gewijzigde vaststelling van 21 februari 2008.
2.8.1. De Afdeling stelt vast dat, wat er ook zij van de inhoud van de memo, het plan en de daarbij behorende plankaart en planvoorschriften zijn vastgesteld bij besluit van 21 februari 2008. Voorts staat vast dat de plankaart en de planvoorschriften na het besluit van 21 februari 2008 niet zijn gewijzigd ten opzichte van hetgeen de stadsdeelraad heeft besloten in zijn vergadering van 21 februari 2008. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het plan niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen vanwege mogelijke verwarring die tijdens de stadsdeelraadsvergadering is ontstaan over de maximale bouwhoogte die het plan op onderscheidene plaatsen aan de Uilenburgergracht aan de achterzijde van de panden aan het Nieuwegrachtje mogelijk maakt. Niet gebleken is dat tijdens de stadsdeelraadsvergadering met betrekking tot de maximale bouwhoogte die het plan mogelijk maakt een zodanig gebrekkige voorstelling van zaken is gegeven dat de stadsdeelraad de maximale bouwhoogte op genoemde plaatsen op een ondeugdelijke grondslag heeft vastgesteld.
2.9. [appellante sub 2] en anderen betogen verder dat de maximale bouwhoogte onduidelijk is, nu sprake is van aanzienlijke niveauverschillen van het maaiveld binnen het plangebied. Zo is het niveauverschil tussen het perceel en de daarachter gelegen Uilenburgergracht 1.60 meter, gelijk aan het niveauverschil van het Nieuwegrachtje. Nu bij toekomstige bouwplannen mag worden gebouwd tot aan het gemiddeld aangrenzende straatpeil (hierna: het straatpeil), ondanks een bouwhoogte op de plankaart van 0 meter, ontstaat er strijd met de rechtszekerheid. Als voorbeeld schetsen [appellante sub 2] en anderen de mogelijke bouw van een parkeergarage. Ondanks dat de maximale bouwhoogte op de plankaart op 0 meter is gesteld, zal de parkeergarage feitelijk 1.60 meter boven het maaiveld uitsteken.
Tevens betogen [appellante sub 2] en anderen dat door de wijze van meten, de huidige samenhang van het Nieuwegrachtje wordt verbroken, waardoor niet meer wordt voldaan aan de eisen van "Orde 2-bebouwing", waaraan de bebouwing aan het Nieuwegrachtje, op grond van het beschermd stadsgezicht, dient te voldoen. Ten slotte leidt de wijze van meten tot aantasting van het woongenot.
2.10. Het college stelt zich op het standpunt dat met de opgenomen bouwhoogtes op de plankaart voor het perceel voldoende rekening is gehouden met de aanwezigheid van de "Orde 2-bebouwing" aan het Nieuwegrachtje. Het toe te voegen bouwvolume op dit perceel is op gepaste afstand hiervan geplaatst, waardoor zowel de bijzondere waarde voor het stadsgezicht, als het woongenot voldoende zijn gewaarborgd.
Voorts stelt het college zich op het standpunt dat ter plaatse van de achterzijde van de panden Nieuwegrachtje 1-5 (het lage deel) een bouwhoogte is toegestaan van 0 meter. Vanwege het hoogteverschil kan achter deze panden bebouwing worden opgericht met een bouwhoogte van maximaal 1.60 meter. Dit houdt verband met het feit dat het straatpeil van het Nieuwegrachtje op genoemde locatie 1.60 meter lager ligt dan het straatpeil van de Valkenburgerstraat.
Tot slot stelt het college zich inzake een mogelijk te bouwen parkeergarage op het standpunt dat, door het dak van de nog te realiseren parkeergarage te laten aansluiten op de daken van al gebouwde parkeergarages onder het binnenterrein, er op het binnenterrein een betere stedenbouwkundige situatie ontstaat. Het dak van de parkeergarage moet minimaal 1 meter onder het maaiveld komen te liggen, zodat op het dak van de parkeergarage een tuin kan worden aangelegd.
2.11. De Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 2, onder 1, van de planvoorschriften, voor zover in deze voorschriften niet anders is bepaald, de bouwhoogte van bouwwerken wordt gemeten in meters boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil. Dit betekent dat bij bebouwing tussen een straat en een gracht sprake is van één aangrenzend straatpeil. Met betrekking tot het perceel wordt de ter plaatse op de plankaart aangegeven maximale bouwhoogte derhalve bepaald door het gemiddeld peil van de Valkenburgerstraat. Vanaf de Valkenburgerstraat loopt het maaiveld richting de Uilenburgergracht af tot 1.60 meter onder het straatpeil.
Bezien vanaf de achterzijde van de percelen Nieuwegrachtje 3-7 geldt blijkens de plankaart een bouwhoogte van 0 meter. De feitelijke hoogte van het maaiveld ter plaatse ligt echter 0.50 tot en met 1.60 meter onder het straatpeil. Nu vanaf het straatpeil wordt begonnen met het meten van de maximale bouwhoogte, kan achter de percelen Nieuwegrachtje 3-7 feitelijk tussen de respectievelijk 0.50 meter en 1.60 meter worden gebouwd. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat artikel 2, eerste lid, van de planvoorschriften in combinatie met de plankaart onvoldoende rechtszekerheid biedt ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte op het perceel.
2.11.1. Voorts stelt de Afdeling vast dat de panden aan het Nieuwegrachtje vallen onder "Orde 2-bebouwing". Dit zijn, kort gezegd, bouwwerken van vóór 1940 die vanwege hun architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en, al dan niet mede, als toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld. Uitgangspunt is behoud. Het plan beoogt de karakteristiek van het stadsbeeld te behouden, te herstellen en, al dan niet mede, te versterken.
De toegestane bouwhoogte in het plan is 0 meter, bezien vanaf het straatpeil. Feitelijk kan derhalve worden gebouwd tot respectievelijk 0.50 meter en 1.60 meter hoog, afhankelijk van de locatie op het perceel. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aldus de mogelijkheid ontstaat een alsnog te realiseren parkeergarage te laten aansluiten op de daken van de bestaande parkeergarages op het binnenterrein waardoor, gezien de gekozen bouwhoogte van 0 meter ten behoeve van een tuin, ter plaatse een betere stedenbouwkundige situatie ontstaat. [appellante sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het plan inbreuk maakt op de eisen van "Orde 2-bebouwing" en derhalve een aantasting zou betekenen van het beschermd stadsgezicht.
Evenmin hebben zij aannemelijk gemaakt dat hun woongenot onevenredig wordt aangetast. Daarbij is in aanmerking genomen dat bij de vaststelling van de bouwhoogtes voor het perceel voldoende rekening is gehouden met licht- en luchttoetreding voor de bestaande woningen in de directe nabijheid van het perceel. Overigens liet het vorige plan een bouwhoogte van 6 meter toe.
2.12. Tot slot betogen [appellante sub 2] en anderen dat als gevolg van de aanduiding "Te handhaven bebouwing in geval van restauratie/verbetering (hb)" op het plandeel met de bestemming "Tuin" achter het perceel [locatie 3], ten onrechte hun bestaande rechten worden beperkt. Bij eventuele sloop dan wel nieuwbouw, mag het desbetreffende deel van de hoofdbebouwing niet worden herbouwd. Dit leidt tot een verlies van functioneel netto vloeroppervlak. Bovendien geldt de aanduiding niet voor de tuinbestemming, behorend bij de panden Valkenburgerstraat 202-212.
2.12.1. Het college stelt zich op het standpunt dat alle panden aan het Nieuwegrachtje zijn aangeduid als "Orde 2-bebouwing". Behoud en herstel van deze panden is uitgangspunt en derhalve ligt volledige sloop dan wel nieuwbouw niet voor de hand. Het college ziet derhalve niet in dat de aanduiding "Te handhaven bebouwing in geval van restauratie/verbetering (hb)" een aanzienlijke achteruitgang kan betekenen van het functioneel netto vloeroppervlak van het perceel [locatie 3].
2.13. Ingevolge artikel 6.2 van de planvoorschriften mogen op de tot tuin bestemde gronden uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen.
Ingevolge artikel 6.2.1, onder a, van de planvoorschriften zijn gebouwen uitsluitend toegestaan ter plaatse waar op de plankaart de aanduiding "Te handhaven bebouwing ingeval van restauratie/verbetering (hb)" voorkomt. Dit houdt in dat gebouwen die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen worden gehandhaafd en in zijn geheel mogen worden vernieuwd, maar niet mogen worden vergroot.
Ingevolge artikel 6.2.1, onder b, van de planvoorschriften mogen ingeval van nieuwbouw van de bebouwing op de gronden bestemd tot "Gemengd (GD)", dan wel tot "Maatschappelijk (M), de in 6.2.1, onder a, genoemde gebouwen op hetzelfde perceel niet worden gehandhaafd.
Ingevolge artikel 16.1, en onder b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen bouwwerken die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en die in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot, tenzij een raadsbesluit tot onteigening is genomen, ingeval van teloorgaan ten gevolge van een calamiteit worden herbouwd, mits de bouwvergunning binnen twee jaar na het teloorgaan is aangevraagd.
2.13.1. Vast staat, dat het verspringende gedeelte van de hoofdbebouwing aan de achterzijde van het perceel [locatie 3] in het voorheen geldende bestemmingsplan "Valkenburgerstraat-Uilenburgergracht" was bestemd voor "Gemengde Bebouwing 2 (GB2)". In het voorliggende plan is de bestemming "Tuin" met de nadere aanduiding "Te handhaven bebouwing in geval van restauratie/verbetering (hb)" toegekend aan het verspringende gedeelte van de hoofdbebouwing. Op grond van genoemde planvoorschriften mag alleen in geval van volledige sloop dan wel nieuwbouw van de hoofdbebouwing de bebouwing met de genoemde aanduiding niet terugkeren. In de andere gevallen mag de bebouwing blijven bestaan. Bovendien mag het verspringende gedeelte van de hoofdbebouwing ingeval van een calamiteit worden herbouwd. De regeling is bedoeld om op den duur meer openheid van binnenterreinen te creëren. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling het in het plan opgenomen beleid voor de gronden met de bestemming "Tuin" met de nadere aanduiding "Te handhaven bebouwing in geval van restauratie/verbetering (hb)" niet onredelijk. Overigens merkt de Afdeling op dat zij onder meer in haar uitspraak van 22 november 2006 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200509933/1&verdict_id=15572&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200509933/1&utm_term=200509933/1">200509933/1</a> een soortgelijke regeling reeds aanvaardbaar heeft geacht.
Voorts overweegt de Afdeling dat het door [appellante sub 2] en anderen genoemde perceel Valkenburgerstraat 202-212 niet vergelijkbaar is met hun situatie, reeds omdat de bebouwing en ligging niet overeenkomen met de locatie aan het Nieuwegrachtje.
2.14. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Gemengd (GD)", met betrekking tot de maximaal voorziene bouwhoogtes op het perceel Valkenburgerstraat 14-16, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
De conclusie is verder dat hetgeen [appellante sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Tuin (T)", met de nadere aanduiding "Te handhaven bebouwing in geval van restauratie/verbetering (hb)", voor zover die is toegekend aan de verspringing van de bebouwing aan de achterzijde van het perceel [locatie 3], niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009