ECLI:NL:RVS:2009:BK1135

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902167/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. van Wagtendonk
  • S.J.E. Horstink-Von Meyenfeldt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvraag voor voortgezet verblijf op basis van medische noodsituatie

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door een vreemdeling die zich beroept op medische noodsituaties. De vreemdeling had eerder een verblijfsvergunning onder de beperking 'alleenstaande minderjarige asielzoeker' en diende een aanvraag in voor voortgezet verblijf. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft de aanvraag afgewezen, waarna de vreemdeling in beroep ging. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat leidde tot hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelt dat de vreemdeling terecht heeft aangegeven dat hij voortgezet verblijf beoogt wegens een medische noodsituatie. De minister had de aanvraag moeten beoordelen aan de hand van de relevante bepalingen in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De rechtbank heeft niet onderkend dat de vreemdeling aan zijn verplichtingen heeft voldaan door het specifieke verblijfsdoel op te geven. De Raad van State bevestigt dat de vreemdeling niet kan worden tegengeworpen dat hij op het aanvraagformulier niet 'voortgezet verblijf' heeft aangekruist, aangezien hij in zijn aanvraag duidelijk heeft gemaakt dat hij zich beroept op medische noodsituaties.

De Raad van State concludeert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep op artikel 3.52 van het Vb 2000 niet kan slagen. De vreemdeling heeft niet voldaan aan de vereisten voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'verblijf vanwege medische noodsituatie', maar de Raad van State bevestigt dat de aanvraag niet correct is beoordeeld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, maar met verbetering van de gronden.

Uitspraak

200902167/1/V1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 19 maart 2009 in zaak nr. 08/25504 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 19 juni 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 maart 2009, verzonden op 23 maart 2009, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 30 maart 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In zijn eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, samengevat weergegeven, dat nu hij niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om het specifieke verblijfsdoel in verband waarmee hij voortgezet verblijf wenst, op te geven, aan hem kan worden tegengeworpen dat hij op het aanvraagformulier niet 'voortgezet verblijf' heeft aangekruist. Voorts klaagt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep op artikel 3.52 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) reeds van rechtswege niet kan slagen nu hij een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'conform beschikking minister' heeft ingediend. De vreemdeling voert aan dat de rechtbank zijn aanvraag ten onrechte niet heeft aangemerkt als een aanvraag strekkende tot verlening van een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf krachtens artikel 3.52 van het Vb 2000, aangezien hij voorafgaand aan zijn aanvraag reeds in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, hij in de bij zijn aanvraag gevoegde brief van 13 april 2006 uitdrukkelijk een beroep heeft gedaan op artikel 3.52 van het Vb 2000 en de minister in het besluit van 14 november 2006 uitdrukkelijk heeft aangegeven aan dit artikel te hebben getoetst.
2.1.1. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen over de beperkingen en voorschriften regels worden gesteld.
In artikel 3.4, eerste lid, van het Vb 2000 zijn beperkingen als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 vermeld. Onder r van die bepaling is de beperking 'het ondergaan van medische behandeling' vermeld en onder u de beperking 'voortgezet verblijf'. De staatssecretaris is voorts bevoegd om krachtens artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000, gelezen in samenhang met het in hoofdstuk B8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) gevoerde beleid, een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'medische noodsituatie' te verlenen.
Ingevolge artikel 3.52, voor zover thans van belang, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de desbetreffende vreemdeling die rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000 heeft gehad en van wie naar het oordeel van de minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat.
Volgens paragraaf B16/7 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, kan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf worden toegestaan. Na drie jaar verblijf als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking 'verblijf vanwege medische noodsituatie' kan de vreemdeling op grond van artikel 3.52 van het Vb 2000 een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'voortgezet verblijf', indien de medische noodsituatie naar het oordeel van de minister (thans de staatssecretaris) nog ten minste één jaar zal duren. De vreemdeling moet gedurende de gehele periode hebben voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke vergunning.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 februari 2008, in zaak nr. 200706668/1, JV 2008/161) volgt uit de wettelijke voorschriften niet dat een vreemdeling bij zijn aanvraag, behalve het specifieke verblijfsdoel, ook de beperking dient op te geven, aangezien het aan de staatssecretaris is om naar aanleiding van het opgegeven specifieke verblijfsdoel te bepalen welke aan de verblijfsvergunning te verbinden beperking van toepassing is.
2.1.3. Bij besluit van 22 februari 2006 is aan de vreemdeling met ingang van 9 mei 2001 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'alleenstaande minderjarige asielzoeker' verleend, geldig tot 1 juli 2002.
Op 10 mei 2006 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De rechtbank is er ten onrechte vanuit gegaan dat de vreemdeling op het aanvraagformulier alleen bij paragraaf 5 'Vrijstelling mvv-plicht en bijzondere situaties' de restcategorie 'Anders' heeft aangekruist. De vreemdeling heeft tevens bij paragraaf 6 'Doel van verblijf in Nederland' als hoofdreden van verblijf 'anders, vanwege bijzondere en individuele omstandigheden' op het aanvraagformulier aangekruist. Bij dit formulier heeft hij voorts een brief van 13 april 2006 overgelegd, waarin zijn gemachtigde, samengevat weergegeven, hem adviseert een aanvraag voor voortgezette toelating in te dienen en hierbij een beroep te doen op bijzondere omstandigheden welke zijn gelegen in het feit dat hij in Nederland ernstig ziek is geworden, behandeling in zijn land van herkomst niet mogelijk is, behandeling blijvend noodzakelijk zal zijn, in combinatie met het feit dat hij reeds langdurig legaal in Nederland verblijft en hier is geïntegreerd terwijl aan de andere kant vaststaat dat hij in het land van herkomst geen familieleden meer heeft die hem eventueel zouden kunnen ondersteunen.
2.1.4. Uit de door de vreemdeling bij zijn aanvraag overgelegde brief komt duidelijk naar voren dat hij voortgezet verblijf beoogt wegens medische noodsituatie. In het besluit van 14 november 2006 heeft de minister derhalve de aanvraag terecht beoordeeld aan de hand van de in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder u, van het Vb 2000 genoemde beperking en het op de voet van die beperking gevoerde beleid inzake medische noodsituatie. In het besluit van 19 juni 2008 is vermeld dat de overwegingen uit het besluit van 14 november 2006 worden overgenomen en als ingelast dienen te worden beschouwd. Dit is door de rechtbank niet onderkend. De rechtbank heeft voorts niet onderkend dat de vreemdeling aldus heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om het specifieke verblijfsdoel in verband waarmee hij voortgezet verblijf wenst, op te geven. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat het feit dat de vreemdeling op het aanvraagformulier niet 'voortgezet verblijf' heeft aangekruist aan hem kan worden tegengeworpen. Voorts heeft de rechtbank, mede gezien het onder 2.1.3. overwogene, ten onrechte geoordeeld dat het beroep op artikel 3.52 van het Vb 2000 reeds van rechtswege niet kan slagen nu hij een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'conform beschikking minister' heeft ingediend.
De klacht is derhalve terecht voorgedragen, maar de grief kan om de navolgende reden niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.1.5. De vreemdeling heeft niet drie jaar verblijf gehad als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking 'verblijf vanwege medische noodsituatie', als genoemd in het voornoemde beleid. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 maart 2007, in zaak nr. 200607507/1, JV 2007/174), kunnen door een vreemdeling gestelde medische omstandigheden niet als bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 3.52 van het Vb 2000 worden aangemerkt, omdat in de vreemdelingenwetgeving en het bij de toepassing daarvan gevoerde beleid is voorzien in specifieke beperkingen inzake medische behandeling en medische noodsituatie.
De grief faalt.
2.2. Hetgeen de vreemdeling in zijn tweede grief aanvoert, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak;
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. S.J.E Horstink-Von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. De Vink
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2009
154-620.
Verzonden: 13 oktober 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak