200900722/1/H3.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 22 december 2008 in zaak nr. 08/775 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 13 maart 2008 heeft appellant (hierna: de minister) een aanvraag van [wederpartij] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) voor het kunnen vervullen van een functie als tolk/vertaler bij de Noordelijke Tolkencommissie te Assen afgewezen.
Bij besluit van 17 juli 2008 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 februari 2009.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 10 april 2009 heeft de minister, opnieuw op het gemaakte bezwaar beslissend, dat niet-ontvankelijk verklaard.
[wederpartij] heeft een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. S.L. de Koning, ambtenaar in dienst van het ministerie, en [wederpartij], bijgestaan door mr. S. Wiersma, advocaat te Groningen, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De VOG bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, geschiedt een aanvraag tot inschrijving bij de minister van Justitie.
Ingevolge het tweede lid legt de tolk of vertaler bij de aanvraag tot inschrijving, bedoeld in het eerste lid, een verklaring omtrent het gedrag over, als bedoeld in de Wjsg.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, maakt een aantal daar vermelde diensten en instanties in het kader van het strafrecht en het vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers.
2.2. De minister heeft aan het besluit van 10 april 2009 ten grondslag gelegd dat ingevolge de op 1 januari 2009 in werking getreden Wbtv de bij de Noordelijke Tolkencommissie aangesloten diensten of instanties uitsluitend nog gebruik mogen maken van tolken en vertalers die zijn ingeschreven in het register voor beëdigde tolken en vertalers van de Raad voor de Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch. Voor iedere inschrijving in dat register is een daartoe aangevraagde VOG vereist. Een aanvraag om afgifte van een VOG ter vervulling van een functie als tolk/vertaler bij de Noordelijke Tolkencommissie kan daarom niet meer worden gedaan. Dit betekent dat het doel, waarvoor de VOG is aangevraagd, is komen te vervallen. Het door [wederpartij] gemaakte bezwaar is om die reden niet-ontvankelijk, aldus de minister.
2.3. De minister heeft het besluit van 10 april 2009 aldus genomen met inachtneming van de op dat moment geldende wetgeving. Door de gewijzigde wetgeving kan het met de inleidende aanvraag beoogde doel thans niet meer worden bereikt.
Nu de rechtsgevolgen van dit besluit gelijk zijn aan die van het door de rechtbank vernietigde besluit en het daartegen van rechtswege ontstane beroep, zoals hierna onder 2.5.1. wordt overwogen, ongegrond wordt verklaard, heeft de minister geen belang bij het door hem ingestelde hoger beroep. Dat de minister zich niet met de aangevallen uitspraak kan verenigen, is onvoldoende voor een ander oordeel.
2.4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Ingevolge artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, is aan de zijde van [wederpartij] beroep van rechtswege tegen het besluit van 10 april 2009 ontstaan, nu daarbij aan haar bezwaren niet is tegemoetgekomen. Zij heeft bij brief van 1 mei 2009 uiteengezet, dat en waarom zij zich met dit besluit niet kan verenigen.
2.5.1. De minister heeft het door [wederpartij] gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze daarbij geen belang heeft. Het betoog van [wederpartij] dat de heroverweging in bezwaar ten onrechte niet heeft plaatsgevonden met inachtneming van de in de Beleidsregels VOG NP-RP 2004 neergelegde criteria, die de minister ten tijde van de aanvraag en het besluit van 13 maart 2008 bij de beoordeling van verzoeken om afgifte van een VOG placht te hanteren, faalt, omdat beoordeling van de aanvraag aan de hand van die regels er niet toe kan leiden dat [wederpartij], zoals thans voor de door haar beoogde functie is vereist, in het register kan worden ingeschreven. Voor zover [wederpartij] aanvoert dat, indien de gevraagde VOG zou zijn afgegeven, haar uitschrijving uit het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers, bedoeld in de Tijdelijke regeling van 13 mei 2003 houdende machtiging van de Raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch tot het beheer van het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers, ongedaan zou kunnen worden gemaakt en hierdoor inschrijving in het register, bedoeld in de Wbtv, eenvoudiger zou zijn, faalt dit betoog evenzeer, omdat ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wbtv bij de aanvraag tot inschrijving in dit register in alle gevallen een VOG dient te worden overgelegd die met het oog op die inschrijving is aangevraagd.
2.6. Het beroep van [wederpartij] is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 10 april 2009, kenmerk 001400200712040001 ongegrond;
III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de minister van Justitie griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009