200900868/1/H2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 19 december 2008 in zaak nr. 08-2705 in het geding tussen:
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Bij besluit van 10 augustus 2007 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het college) aan de landinrichtingscommissie van ruilverkaveling De Gouw (hierna: de landinrichtingscommissie) ontheffing verleend voor werkzaamheden in de ruilverkaveling De Gouw.
Bij besluit van 15 januari 2008 heeft het Hoogheemraadschap het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2008, verzonden op 24 december 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 30 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op
2 maart 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De landinrichtingscommissie heeft een reactie ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2009, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. ing. A.E. Noordhuis, juridisch adviseur te Hornhuizen, het college, vertegenwoordigd door M. Bregman, werkzaam bij het Hoogheemraadschap, en de landinrichtingscommissie, vertegenwoordigd door ing. A.I.L. Rennings en mr. J.P.M. Verhoeven, beiden werkzaam bij de landinrichtingscommissie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 15, aanhef en onder a en b, van de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006 (hierna: Keur 2006) is het verboden in, op, onder of boven waterstaatswerken werkzaamheden te verrichten dan wel werken of opgaande houtbeplantingen aan te brengen of te hebben.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, kan het dagelijks bestuur van de gebods- en verbodsbepalingen ontheffing verlenen.
Volgens paragraaf 4.2.5 van de op 24 april 2007 vastgestelde beleidsregels Keurontheffingen staat het college natuurvriendelijke oevers niet toe tenzij het functioneren en het gebruik van het watersysteem zijn gegarandeerd en worden daar waar mogelijk natuurvriendelijke oevervoorzieningen in inrichtingsplannen opgenomen.
2.2. De bij het besluit van 15 januari 2008 gehandhaafde ontheffing heeft onder meer betrekking op de aanleg door de landinrichtingscommissie van een natuurvriendelijke oever op een strook grond die eigendom is van het Hoogheemraadschap en grenst aan het perceel van [appellante]. De oever wordt aangelegd voor de ontwikkeling van de provinciale ecologische verbindingszone en ter voorkoming van negatieve effecten op de waterberging.
2.3. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over de totstandkoming van de toedeling van de betrokken gronden bij de landinrichting, is in deze procedure niet aan de orde. In hoger beroep is uitsluitend aan de orde, of de rechtbank terecht heeft overwogen dat niet gesteld kan worden dat het Hoogheemraadschap niet in redelijkheid de gevraagde keurontheffing heeft kunnen verlenen, met inachtneming van het onder 2.1 weergegeven toetsingskader. De feitelijke uitvoering van de werkzaamheden valt daarbuiten. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over overschrijding van de eigendomsgrens bij de aanleg van de oever en de schade die hij daarvan ondervindt, wordt derhalve buiten beschouwing gelaten. Datzelfde geldt voor het betoog over de door [appellante] gewenste ruil van de strook grond die bestemd is voor de ecologische verbindingszone tegen een strook grond die bestemd is voor de aanleg van een laagwatersloot. Voor zover [appellante] heeft gesteld dat daarbij sprake is van "détournement de pouvoir", is in hetgeen hij heeft aangevoerd geen grond gelegen voor het oordeel dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van de in het geding zijnde ontheffing zijn bevoegdheid heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. De waterstaatkundige belangen die zijn gediend met de ontheffing - die [appellante] in hoger beroep op zichzelf niet heeft bestreden - zijn afgewogen tegen de belangen van [appellante]. Wat de door [appellante] aangevoerde bedrijfsbelangen betreft heeft de rechtbank terecht overwogen dat de strook grond waarvoor de ontheffing is verleend niet aan hem in eigendom toebehoort, zodat hij in zoverre niet in zijn belangen is geschaad. Het Hoogheemraadschap heeft voorts aangegeven dat het onderhoud van de oever op de voor [appellante] minst bezwarende wijze zal worden uitgevoerd.
2.4. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het Hoogheemraadschap bij het besluit van 15 januari 2008 na afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid de gevraagde ontheffing heeft kunnen verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Roelfsema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009