ECLI:NL:RVS:2009:BK0822

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904590/1/H1 en 200904590/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor woningen in Alblasserdam

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 oktober 2009 uitspraak gedaan over de hoger beroepen van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam. Het college had op 19 december 2007 vrijstelling en een bouwvergunning verleend aan Woningstichting Westwaard Wonen voor de bouw van 31 woningen met commerciële ruimte en een parkeergarage op het perceel Cortgene Haven te Alblasserdam. De appellanten stelden dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht in eerdere uitspraken onterecht had geoordeeld over de verleende vrijstelling en de bouwvergunning.

De Raad van State heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de vrijstelling niet beperkt is tot specifieke planvoorschriften, maar ook betrekking heeft op de parkeernormen in het bestemmingsplan. De voorzitter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen en de hoger beroepen ongegrond verklaard. De Raad heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen, en dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan voldoende was gemotiveerd. De voorzieningenrechter heeft ook terecht geoordeeld dat de luchtkwaliteitseisen en welstandscriteria niet in de weg stonden aan de verlening van de bouwvergunning.

De uitspraak bevestigt dat de bouwplannen in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving, en dat de belangen van de appellanten niet zwaarder wegen dan de belangen van de gemeente en de ontwikkelaar. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de voorzieningenrechter bevestigd en de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200904590/1/H1 en 200904590/2/H1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 29 mei 2009 in zaken nrs. 09/306, 09/459, 09/305 en 09/521 in het geding tussen:
1. [appellant sub 1],
2. [appellanten sub 2],
en
het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam (hierna: het college) aan Woningstichting Westwaard Wonen (hierna: Westwaard) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van 31 woningen met commerciële ruimte en parkeergarage op het perceel Cortgene Haven te Alblasserdam.
Bij besluit van 21 mei 2008, voor zover thans van belang, heeft het college de door [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juni 2008 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 21 mei 2008 vernietigd.
Bij uitspraak van 22 augustus 2008 heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellanten sub 2] tegen het besluit van 21 mei 2008 ingestelde beroep onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juni 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang.
Bij besluit van 30 september 2008, voor zover thans van belang, heeft het college de door [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] tegen het besluit van 19 december 2007 gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2008 heeft de voorzieningenrechter het door [appellanten sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 30 september 2008 vernietigd.
Bij uitspraak van 19 december 2008 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 30 september 2008 ingestelde beroep onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 december 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang.
Bij besluit van 3 maart 2009, voor zover thans van belang, heeft het college de door [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] tegen het besluit van 19 december 2007 gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering.
Bij uitspraak van 29 mei 2009, verzonden op 2 juni 2009, heeft de voorzieningenrechter het door [appellanten sub 2] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard, het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 maart 2009 vernietigd voor zover dat ziet op het bezwaar van [appellant sub 1] en de rechtsgevolgen van dat besluit in zoverre in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2009, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2009, heeft [appellant sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2009, hebben [appellanten sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Westwaard heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 1 oktober 2009, waar [appellant sub 1] en [appellanten sub 2], bijgestaan door M.A.M. de Baar, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.R.A.H.C. Delsing Nicolaas, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Westwaard, vertegenwoordigd door mr. J.R. van Manen, advocaat te Sliedrecht, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Raadhuisplein e.o. en Woonwerf Verolme" (hierna: het bestemmingsplan). Om realisering van het bouwplan mogelijk te maken, heeft het college daarvan krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend. De aan de vrijstelling ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing wordt gevormd door het rapport "Ruimtelijke Onderbouwing Woongebouw Cortgene" van 25 augustus 2006, laatstelijk herzien op 29 augustus 2008 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing).
2.3. Voor het oordeel dat, zoals [appellant sub 1] betoogt, de beslissing van de voorzieningenrechter, anders dan in de aangevallen uitspraak is vermeld, in strijd met artikel 8:78 van de Awb niet in het openbaar is uitgesproken, bestaat geen aanleiding. De enkele stelling dat de voorzieningenrechter hem ter zitting niet heeft meegedeeld op welke dag de beslissing zou worden uitgesproken, biedt daarvoor geen grond.
2.4. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] betogen verder tevergeefs dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet in strijd met artikel 7:9 van de Awb heeft gehandeld door hen niet te horen over het addendum van maart 2009 en de aanvulling van de bouwtekeningen die aan het besluit van 3 maart 2009 ten grondslag zijn gelegd. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat die stukken niet meer betreffen dan een bevestiging van het reeds ten tijde van het nemen van het primaire besluit van 19 december 2007 door Westwaard en het college ingenomen standpunt dat 20 van de te realiseren woningen zullen worden aangewend als sociale huurwoningen voor senioren. Die stukken kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een na het horen aan het bestuursorgaan bekend geworden feit dat voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kan zijn als bedoeld in dat artikel.
2.5. Voor zover [appellanten sub 2] betogen dat de voorzieningenrechter voorbij is gegaan aan hun betoog dat aan de wijzigingen van het bouwplan geen aanvraag van Westwaard ten grondslag ligt, faalt dat betoog. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat de aanvraag na de vernietiging van het besluit op bezwaar van 30 september 2008 slechts is verduidelijkt. Een wijziging waarvoor een nieuwe aanvraag had moeten worden ingediend, heeft zich dan ook niet voorgedaan.
2.6. In het door [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] aangevoerde, heeft de voorzieningenrechter verder terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het besluit van 3 maart 2009 is genomen in afwijking van de in de eerdere uitspraken gegeven rechtsoordelen. In dat verband wordt overwogen dat die rechtsoordelen niet in de weg staan aan een verduidelijking van de verleende vrijstelling en aanpassing van de daaraan ten grondslag liggende motivering, waaronder de ruimtelijke onderbouwing.
Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat de beroepsgronden die in die uitspraken uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen niet nogmaals ter beoordeling naar voren kunnen worden gebracht. Daarbij is van belang dat, anders dan [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] betogen, de enkele omstandigheid dat de aanvraag en de daarvoor verleende vrijstelling nader zijn verduidelijkt en gemotiveerd niet meebrengt dat de gehele besluitvorming opnieuw in volle omvang ter beoordeling kan worden voorgelegd.
2.7. Het betoog van [appellant sub 1] dat de voorzieningenrechter een onjuist oordeel heeft gegeven over de verhouding tussen de artikelen 5 en 12 van de voorschriften van het bestemmingsplan is niet nader gemotiveerd en leidt reeds daarom niet tot het beoogde doel.
2.8. Anders dan [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] verder betogen, heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat, zoals hij ook al in de uitspraak van 20 juni 2008 heeft gedaan, de verleende vrijstelling mede betrekking heeft op de parkeernormen die in het bestemmingsplan zijn neergelegd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het dictum van de vrijstelling uitdrukkelijk is bepaald dat vrijstelling wordt verleend van de bepalingen van het geldende bestemmingsplan. De vrijstelling is dus niet beperkt tot nader genoemde planvoorschriften.
In de ruimtelijke onderbouwing is onder verwijzing naar de kencijfers uit de "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek het standpunt ingenomen dat het aantal van 55 parkeerplaatsen dat met het project wordt beoogd een redelijk aantal is om in de parkeerbehoefte te voorzien. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing op dit punt aldus voldoende is gemotiveerd. In dat verband is van belang dat, in afwijking van hetgeen [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd, de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen dat voldoende is gewaarborgd dat 20 van de te realiseren woningen zullen worden aangewend als sociale huurwoningen voor senioren waarvoor een lagere parkeernorm in aanmerking kan worden genomen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het besluit van 3 maart 2009 uitdrukkelijk wordt vermeld dat vrijstelling en bouwvergunning wordt verleend voor 20 sociale huurwoningen ten behoeve van senioren en 11 vrije sector woningen. De woningen zijn op de bouwtekeningen ook als zodanig aangewezen. Voorts heeft de voorzieningenrechter er terecht op gewezen dat het college en Westwaard in maart 2009 een addendum hebben getekend als aanvulling op de eerder tussen deze partijen gesloten realisatieovereenkomst, waarin Westwaard zich verplicht de op de bouwtekeningen als sociale huurwoningen aangewezen woningen uitsluitend te verhuren aan senioren. Het betoog faalt dan ook.
2.9. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juni 2008 volgt dat op deze procedure het Besluit luchtkwaliteit 2005 van toepassing is en de voorzieningenrechter derhalve in de thans aangevallen uitspraak ten onrechte heeft getoetst aan de Wet milieubeheer, slaagt dat betoog evenmin. De voorzieningenrechter diende zelfstandig te beoordelen welke rechtsregels van toepassing zijn op het besluit van 3 maart 2009. Hij heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2008 in zaak nr.
200706308/1overwogen dat de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), die op 15 november 2007 in werking is getreden, onmiddellijke werking heeft en het besluit van 3 maart 2009 derhalve wat betreft luchtkwaliteitseisen dient te worden beoordeeld aan de hand van die wet. Gelet op het naar de luchtkwaliteit uitgevoerde onderzoek, dat deel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing, heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat het project niet leidt tot overschrijding van de in de Wet milieubeheer neergelegde grenswaarden voor verontreinigende stoffen. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] in hoger beroep hebben aangevoerd, ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat aan dat onderzoek zodanige gebreken kleven dat het niet aan de vrijstelling ten grondslag had mogen worden gelegd. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de Wet milieubeheer niet aan het verlenen van vrijstelling in de weg staat.
2.10. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] voor het overige hebben aangevoerd, ziet de voorzitter verder, in aanmerking genomen de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geconcludeerd dat het college na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.11. De voorzieningenrechter heeft voorts terecht onder verwijzing naar zijn eerdere uitspraak van 12 december 2008 geoordeeld dat het welstandsadvies van 5 maart 2007, als nader toegelicht op 25 april 2008, positief is, zodat het gemandateerde lid van de welstandscommissie Dorp, Stad en Land (hierna: de welstandscommissie) bevoegd was namens de welstandscommissie te adviseren. De voorzieningenrechter heeft verder in de enkele stelling van [appellant sub 1] dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de bouwvergunning had moeten worden geweigerd. Niet aannemelijk is gemaakt dat het advies van de welstandscommissie zodanige gebreken vertoont dat het college het niet aan het besluit van 3 maart 2009 ten grondslag mocht leggen en evenmin dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de eisen die de welstandsnota van de gemeente Alblasserdam daaraan stelt. Dat de beoogde woningen worden opgericht naast een als beschermd rijksmonument aangewezen kerk, heeft de voorzieningenrechter terecht niet tot een ander oordeel geleid. In dat verband heeft hij met juistheid overwogen dat de monumentencommissie van de gemeente Alblasserdam voorafgaand aan de beoordeling door de welstandscommissie positief heeft geadviseerd over het bouwplan.
2.12. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] betogen evenzeer tevergeefs dat, nu het bouwplan wordt gerealiseerd in de omgeving van voornoemde kerk, voor dat plan een vergunning krachtens de Monumentenwet 1988 benodigd is. Niet aannemelijk is dat de kerk door realisering van het bouwplan wordt verstoord, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van die wet. De enkele stelling dat de woningen in de nabijheid van de kerk worden opgericht, biedt daarvoor geen grond. Daarbij is van belang dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 september 2009 in zaak nr.
200808775/1, onder verstoren als bedoeld in dat artikel niet het visueel verstoren dient te worden begrepen.
2.13. Anders dan [appellant sub 1] verder betoogt, bestaat geen grond voor de conclusie dat de voorzieningenrechter ten onrechte aanleiding heeft gezien de rechtsgevolgen van het besluit van 3 maart 2009 wat betreft de punten luchtkwaliteit en welstand in stand te laten. Aan zijn oordeel heeft de voorzieningenrechter terecht ten grondslag gelegd dat het college [appellant sub 1] weliswaar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord over zijn aanvullend bezwaarschrift van 19 januari 2009 voor zover dat ziet op die punten, maar [appellant sub 1] ter zitting de gelegenheid heeft gehad een nadere toelichting te geven op de desbetreffende bezwaren en dat in die toelichting geen grond is gelegen voor het oordeel dat het besluit van 3 maart 2009 wat luchtkwaliteit en welstand betreft onrechtmatig is.
2.14. Ten slotte kan, reeds omdat uit het voorgaande volgt dat de beslissing van de voorzieningenrechter juist is, het betoog van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] dat de voorzieningenrechter ten onrechte met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak niet leiden tot het door hen beoogde doel.
2.15. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.16. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2009
457.