200900336/1/H3.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2008 in zaak nr. 08/1936 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Albrandswaard.
Bij besluit van 1 oktober 2007 heeft de raad van de gemeente Albrandswaard (hierna: de raad) de in eigendom aan [appellant] toebehorende percelen, kadastraal bekend [gemeente], sectie […], nummers [5 nummers], aangewezen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) van toepassing zijn.
Bij besluit van 31 maart 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2009, waar [appellant] in persoon en de raad, vertegenwoordigd door mr. ing. J. de Vries, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg, zoals dit luidde ten tijde van belang, kunnen bij besluit van de gemeenteraad gronden, begrepen in een structuurplan, waarbij aanwijzingen zijn gegeven voor de bestemming, of in een bestemmingsplan, worden aangewezen als gronden, waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van toepassing zijn.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, zoals dit luidde ten tijde van belang, komen voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid alleen in aanmerking de gronden waaraan bij het structuurplan, onderscheidenlijk het bestemmingsplan een niet-agrarische bestemming is toegedacht, onderscheidenlijk gegeven en waarvan het gebruik afwijkt van dat plan.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, kan een verkoper eerst tot vervreemding overgaan nadat de gemeente in de gelegenheid is gesteld het desbetreffende goed te kopen.
2.2. Aan de vestiging van het voorkeursrecht ligt het regionaal structuurplan "Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020" ten grondslag. De rechtbank heeft overwogen dat aan de voorwaarden van artikel 2, tweede lid, van de Wvg voor de vestiging van het bij het besluit van 1 oktober 2007 gevestigde voorkeursrecht was voldaan en dat de raad in beginsel bevoegd was tot het nemen van het aanwijzingsbesluit.
2.3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vestiging van het voorkeursrecht op zijn percelen in strijd is met de Europese regels over marktwerking. Hij voert aan dat hij door de vestiging van het voorkeursrecht niet meer vrij kan beschikken over zijn percelen en dat de prijs die de gemeente zal bieden voor zijn percelen niet redelijk is. Het is hem niet mogelijk vervangende grond te kopen. De marktwerking wordt op deze wijze verstoord, aldus [appellant]. Voorts stelt hij dat boeren hierdoor worden gediscrimineerd.
2.4. De Afdeling stelt voorop dat de Wvg [appellant] niet verplicht zijn percelen te verkopen. Indien hij echter tot verkoop wenst over te gaan dient hij, ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wvg, eerst de gemeente in de gelegenheid te stellen zijn percelen te kopen. Indien de verkoper en de gemeente geen overeenstemming bereiken over de prijs, kan de rechtbank op verzoek van de verkoper een of meer deskundigen benoemen die een advies zullen uitbrengen over de prijs. De deskundigen stellen hun advies vast met overeenkomstige toepassing van de artikelen 40b tot en met 40f van de onteigeningswet. Indien de verkoper zich niet met het advies kan verenigen kan hij van de verkoop afzien of kan hij de rechtbank verzoeken een oordeel over de prijs te geven. De aldus in de Wvg geregelde procedure biedt in het geval van verkoop aan de gemeente voldoende waarborgen ten aanzien van de prijsvorming. Voorts heeft, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de wetgever zelf reeds bij de totstandkoming van de Wvg het met het vestigen van een voorkeursrecht te dienen algemene belang afgewogen tegen het individuele financiële belang van de betrokken grondeigenaren, zodat het enkele financiële belang niet meer afzonderlijk bij de besluitvorming behoeft te worden betrokken. Gelet op het vorenstaande biedt de stelling van [appellant] dat hij een te lage prijs voor zijn percelen zal krijgen, geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid zijn percelen met een voorkeursrecht heeft kunnen bezwaren.
Dat [appellant] zijn percelen niet kan verkopen aan wie hij wil, waardoor, naar hij stelt, de marktwerking wordt verstoord, is een rechtstreeks gevolg van de vestiging van het voorkeursrecht. Anders dan hij stelt, levert dit geen discriminatie van boeren op.
Voorts biedt artikel 14 van de Wvg de verkoper de mogelijkheid bij gedeputeerde staten om ontheffing te verzoeken van de verplichting met de gemeente te onderhandelen over de verkoop, in dier voege dat de verkoper voor zover het het daarbij betrokken goed betreft de vrijheid zal hebben tot vervreemding aan derden. De door [appellant] ter zitting naar voren gebrachte optie om zijn percelen te verkopen aan de [familie], die vervolgens de toekomstige bestemming zelf zou willen realiseren, is daarmee niet uitgesloten.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009