200901491/1/H3.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 januari 2009 in zaak nr. 08/2415 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.
Bij besluiten van 9 juni 2005 en 11 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal (hierna: het college) de verzoeken van [appellant] om handhavend op te treden afgewezen.
Bij besluit van 17 april 2008 heeft het college de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 7 augustus 2009 en12 augustus 2009 heeft [appellant] nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. drs. H. den Haan, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Davidse en mr. E. Gorissen-Spierings, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4.1.8 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Roosendaal (hierna: de APV), zoals dit luidde ten tijde van belang, is het verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.
2.2. [appellant] heeft het college verzocht om handhaving op grond van artikel 4.1.8 van de APV ter zake van de door de tegenover zijn woning gelegen fietsenwinkel de Bikeshop veroorzaakte geluidsoverlast. Deze overlast betreft, naar [appellant] stelt, het proefdraaien en repareren van brommers en scooters voor de Bikeshop.
2.3. Het college heeft aan de in bezwaar gehandhaafde weigeringen om handhavend op te treden ten grondslag gelegd dat geen grond bestaat om handhavend op te treden omdat geen overtredingen zijn geconstateerd door een daartoe bevoegd toezichthoudend ambtenaar ondanks herhaalde controle. De door [appellant] overgelegde foto's tonen niet aan dat artikel 4.1.8 van de APV is overtreden, aldus het college.
2.4. [appellant] betwist het oordeel van de rechtbank dat het college zijn verzoeken om handhaving terecht heeft afgewezen. Hij voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zijn gezin sinds 2004 structurele en ernstige geluidsoverlast ondervindt vanwege de activiteiten van de Bikeshop. [appellant] stelt deze overlast voldoende aannemelijk gemaakt te hebben. De rechtbank is ten onrechte niet ingegaan op zijn aanbod om aanvullend bewijs te leveren voor zijn stelling. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat hij de gestelde overtredingen heeft gemeld bij de politie en dat de gemeente onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de overlast, aldus [appellant].
2.5. Dit betoog faalt. Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, hebben medewerkers van de gemeente op verschillende momenten gecontroleerd bij de Bikeshop dan wel zijn zij langsgereden, en zijn hierbij geen overtredingen geconstateerd. Daarnaast heeft de Regionale Milieudienst West-Brabant op 28 maart 2008 een onaangekondigde controle verricht, waarbij geen bromfietsen zijn aangetroffen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat gelet hierop geen grond bestaat voor het oordeel dat het college de door [appellant] gestelde geluidsoverlast onvoldoende heeft onderzocht. Uit hetgeen [appellant] zelf in deze procedure naar voren heeft gebracht is evenmin aannemelijk geworden dat artikel 4.1.8 van de APV is overtreden. Op de door hem bij brieven van 7 augustus 2009 en 12 augustus 2009 overgelegde foto's, welke voor een deel dateren van voor het bestreden besluit op bezwaar, zijn weliswaar bromfietsen te zien, maar dit enkele feit is, gelet op de veelvuldige controles vanwege het college, onvoldoende om het standpunt van het college dat artikel 4.1.8 van de APV niet is overtreden, voor onjuist te houden.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college de verzoeken om handhaving van [appellant] terecht heeft afgewezen. Voor de rechtbank bestond dan ook geen aanleiding om in te gaan op het bewijsaanbod van [appellant].
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009