ECLI:NL:RVS:2009:BK0810

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902339/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen illegale berging in Midden-Delfland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 20 februari 2009 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten, wonend in de gemeente Midden-Delfland, hadden bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland van 8 november 2005, waarin werd geweigerd handhavend op te treden tegen een berging op hun perceel. Het college had het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard en de voorzieningenrechter bevestigde deze beslissing. Appellanten stelden dat het college ten onrechte had geweigerd handhavend op te treden, omdat er geen concreet zicht op legalisatie van de berging zou zijn.

De Raad van State oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien de berging was gebouwd zonder de vereiste bouwvergunning en in strijd met het bestemmingsplan "Dorp Zuid". Echter, het college had zich bereid verklaard om mee te werken aan de legalisering van de berging door het bestemmingsplan te herzien. Dit leidde tot de conclusie dat er wel degelijk concreet zicht op legalisatie bestond, wat de voorzieningenrechter terecht had overwogen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200902339/1/H1.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Midden-Delfland,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank
's-Gravenhage van 20 februari 2009 in zaken nrs. 08/9456 en 08/9457 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (hierna: het college), voor zover hier van belang, geweigerd handhavend op te treden tegen een berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 januari 2009 heeft het college het door [appellanten] ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 mei 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Door [partij] is een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2009, waar [appellanten], bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.I. Koelewijn, advocaat te Den Haag en T.W.P. van den Berg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. R. Brouwer, advocaat te Naaldwijk, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De berging, die op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dorp Zuid" niet op het perceel is toegestaan, is gebouwd zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning, zodat in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is gehandeld. Het college was derhalve bevoegd handhavend op te treden.
2.2. Niet in geschil is dat een gedeelte van de grond waarop de berging is gebouwd in mede-eigendom is bij [appellanten].
2.3. Het college heeft zich bereid verklaard mee te werken aan legalisering van het bouwwerk door herziening van het bestemmingsplan, zodat alsnog bouwvergunning kan worden verleend. Hiertoe heeft het op 12 januari 2009 het bestemmingsplan "Kern Maasland 2008" in ontwerp ter inzage gelegd (hierna: het bestemmingsplan). In dit plan hebben de gronden waarop de berging is gebouwd de bestemming "Wonen". Ingevolge artikel 17, lid 17.2.2, van de planvoorschriften is de bouw van de berging toegestaan, zodat deze berging in overeenstemming is met dit nieuwe bestemmingsplan. Bij besluit van 19 mei 2009 heeft de raad van de gemeente Midden-Delfland het bestemmingsplan vastgesteld. Het plan is nog niet in werking getreden.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden gebruik te maken, omdat een concreet zicht op legalisatie bestaat. Zij stellen in dit verband dat de civielrechtelijke belemmering die op het perceel rust aanleiding geeft om aan te nemen dat het bestemmingsplan, voor zover van belang, geen rechtskracht zal krijgen.
2.5.1. Het betoog faalt. Vaststaat dat ten tijde van het besluit op bezwaar een bestemmingsplan in ontwerp ter inzage was gelegd dat de bouw van de berging toestaat en dat het college voornemens is bouwvergunning te verlenen voor de reeds gerealiseerde berging, indien daarvoor een aanvraag wordt ingediend. Inmiddels is het bestemmingsplan vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die aanleiding geven voor de verwachting dat het betrokken plandeel geen rechtskracht zal krijgen. Daarbij is terecht in aanmerking genomen dat gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij het gevoerde vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in zoverre geen opmerkingen hebben gemaakt.
De door [appellanten] gestelde civielrechtelijke belemmering staat als zodanig aan de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Kern Maasland 2008" niet in de weg. Privaatrechtelijke verhoudingen met betrekking tot de in het plangebied gelegen gronden en opstallen, zoals in dit geval eigendomsverhoudingen, zijn uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet van doorslaggevende betekenis bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Slechts indien die privaatrechtelijke verhoudingen van een dusdanige aard zijn dat daarmee de realisering van het bestemmingsplan binnen de planperiode niet aannemelijk is, kan hieraan betekenis toekomen. Er valt niet op voorhand in te zien dat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan hier in het geding is, nu de berging, die reeds is opgericht, functioneert als bijgebouw bij een woning, waarmee de bestemming "Wonen" derhalve is gerealiseerd.
Nu de berging is toegestaan op grond van het bestemmingsplan en dit bestemmingsplan voorafgaand aan de beslissing op bezwaar van 13 januari 2009 in ontwerp ter inzage is gelegd, heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat concreet zicht op legalisatie bestaat, zodat het op grond van deze bijzondere omstandigheid kon weigeren van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden gebruik te maken.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009
357-627.