ECLI:NL:RVS:2009:BK0802

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900812/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J.A. Hagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor bestemmingswijziging van restaurant in Amsterdam

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum op 25 april 2007 geweigerd om vrijstelling te verlenen voor de wijziging van de bestemming van een gebouw in Amsterdam van traiteur/restaurant naar restaurant. Dit besluit werd door het dagelijks bestuur op 13 november 2007 bevestigd, waarna de rechtbank Amsterdam op 16 december 2008 het beroep van de appellante ongegrond verklaarde. De appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 21 oktober 2009 werd behandeld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak de relevante bestemmingsplannen en de bijbehorende voorschriften onderzocht. Het perceel had de bestemming 'Gemengde doeleinden', waarbij horeca onder bepaalde voorwaarden was toegestaan. De Raad oordeelde dat het gebruik van de gehele begane grond als restaurant in strijd was met het bestemmingsplan, waardoor vrijstelling noodzakelijk was. De appellante betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vrijstellingsbevoegdheid niet van toepassing was en dat de rechtbank de belangen van de horeca en de winkels in de Utrechtsestraat niet goed had gewogen.

De Raad van State concludeerde dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitbreiding van de horecafunctie het evenwicht tussen winkels, horeca en wonen in de Utrechtsestraat zou verstoren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het hoger beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200900812/1/H1.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2008 in zaak nr. 07/5060 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd vrijstelling te verlenen voor het veranderen van de bestemming van het gebouw [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel) van traiteur/restaurant in restaurant.
Bij besluit van 13 november 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2008, verzonden op 18 december 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 februari 2009.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door [vennoten], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hospers, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vijzelstraat-Amstel" heeft het perceel de bestemming "Gemengde doeleinden".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Gemengde doeleinden" aangewezen voor winkels.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder h, zijn de als zodanig bestemde gronden tevens voor horeca aangewezen, uitsluitend ter plaatse waar op de plankaart horeca, met inachtneming van de aangegeven categorieën, is toegestaan, met dien verstande dat horeca alleen mogelijk is in de op de plankaart aangegeven al dan niet bijzondere bouwlagen en met inachtneming van het bepaalde in lid 2, onder D.
Ingevolge het tweede lid, onder D, voor zover van belang, mag het bedrijfsvloeroppervlak van horeca per vestiging niet meer dan 150 m2 bedragen. Het dagelijks bestuur kan vrijstelling verlenen tot ten hoogste 300 m2. Vrijstelling wordt alleen verleend wanneer de uitbreiding van de horecavestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast.
2.2. Op de plankaart is het perceel voorzien van een aanduiding waaruit volgt dat horeca in de categorie IV in de eerste bouwlaag is toegestaan. Voorts is ter plaatse een zogenoemde functiescheidingslijn aangegeven die meebrengt dat de helft van deze bouwlaag als zodanig mag worden gebruikt.
Niet in geschil is dat het gebruik van de gehele begane grond van het pand op het perceel als restaurant in strijd is met het bestemmingsplan, zodat vrijstelling noodzakelijk is.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in artikel 3, tweede lid, onder D, van de planvoorschriften neergelegde vrijstellingsbevoegdheid hier niet van toepassing is. Bovendien heeft de rechtbank volgens [appellante] miskend dat deze bepaling meebrengt dat in dit geval vrijstelling moet worden verleend.
2.3.1. Dit betoog is een niet nader gemotiveerde herhaling van hetgeen bij de rechtbank is aangevoerd. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank hierop ingegaan. [appellante] heeft in het hoger beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende grond in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het betoog faalt.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ingevolge het bestemmingsplan de gehele begane grondverdieping voor detailhandel kan worden gebruikt.
2.4.1. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, kan ingevolge artikel 3, eerste lid, onder f, van de planvoorschriften deze verdieping geheel als winkel worden gebruikt. De functiescheidingslijn met de daarbij behorende aanduiding op de plankaart, in samenhang gelezen met artikel 3, eerste lid, onder h, van de planvoorschriften, brengt slechts beperkingen mee met betrekking tot het gebruik van de eerste bouwlaag van het pand voor horeca. Het betoog faalt.
2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat door de met het verzoek om vrijstelling beoogde uitbreiding van de horecafunctie het wankel evenwicht tussen winkels, horeca en wonen in de Utrechtsestraat wordt verstoord. Dit standpunt van het dagelijks bestuur is volgens [appellante] op geen enkele manier objectief onderbouwd.
2.5.1. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat verlening van de vrijstelling zal leiden tot een verstoring van het wankel evenwicht tussen winkels, horeca en wonen in de Utrechtsestraat. Hierbij heeft hij verwezen naar het beleid met betrekking tot het betrokken gebied in het bestemmingsplan. In de toelichting op dat plan staat onder meer dat met name de Utrechtsestraat een duidelijke eigen aantrekkingskracht heeft door de menging van winkels en horeca. In het verleden is het aantal restaurants in de Utrechtsestraat toegenomen. Meer dan de helft van het aantal restaurants in het plangebied is in de Utrechtsestraat, die is aangewezen als zogenoemd winkellint, geconcentreerd. Gelet op de redelijke balans tussen horeca en overige functies wordt uitbreiding van horeca niet toegestaan.
2.5.2. Onbestreden is het oordeel van de rechtbank, dat het beleid op zichzelf niet kennelijk onredelijk is.
Het dagelijks bestuur heeft voldoende gemotiveerd dat het verlenen van vrijstelling betekent dat de horecafunctie ter plaatse wordt uitgebreid, hetgeen zich niet verdraagt met het beleid. Hierbij heeft het dagelijks bestuur aangegeven dat het uit ruimtelijk oogpunt ter plaatse geen enkele uitbreiding van horeca wil toestaan, gelet op de gewenste functiemenging en de druk op de woonomgeving omdat de functie horeca in deze straat reeds ruim aanwezig is. Bij de vraag of sprake is van een uitbreiding van de horecafunctie heeft het dagelijks bestuur terecht het bestemmingsplan en niet het feitelijk gebruik bepalend geacht. Voorts heeft het, anders dan [appellante] meent, aan de omstandigheid dat er beweerdelijk geen klachten over het restaurant vanuit de buurt bekend zijn, geen doorslaggevend belang hoeven toekennen.
In hetgeen op dit punt is aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de rechtbank in zoverre ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid heeft kunnen besluiten vrijstelling te weigeren.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009
357.