200900330/1/H1.
Datum uitspraak: 14 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 december 2008 in zaak nr. 07/4959 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.
Bij besluit van 19 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning op het perceel, thans genummerd [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, doch dat besluit met aanvulling van de motivering ervan gehandhaafd.
Bij uitspraak van 3 december 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 9 februari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door J.A.R. Bolhuis, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door voor haar oordeel dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 december 2006 in zaak 06/5729 te verwijzen, heeft miskend dat de voorzieningenrechter de nadien in beroep naar voren gebrachte beroepsgronden niet kende en daarover dus niet heeft geoordeeld.
2.2. Dat betoog faalt. In die uitspraak is uiteengezet, dat en waarom de ruimtelijke onderbouwing aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld voldoet. Dat op het moment waarop de voorzieningenrechter uitspraak deed de beroepsgronden, als gesteld, nog niet bekend waren, betekent niet dat de rechtbank voor de motivering van haar oordeel niet naar de desbetreffende overwegingen van de voorzieningenrechter mocht verwijzen.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank, door te overwegen dat aan het project een goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt, heeft miskend dat het college bij het besluit van 19 september 2006 van het oude streekplan is uitgegaan en in het besluit 9 oktober 2007 heeft volstaan met de opmerking dat abusievelijk het verkeerde streekplan is vermeld. Voorts heeft zij aldus miskend dat het college er deels aan voorbij is gegaan dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan en ten onrechte niet is ingegaan op de nota "Beleidslijn bouwen in het buitengebied", die is op 1 februari 1994 door burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Huissen is vastgesteld. Ten slotte heeft de rechtbank miskend dat het college in het verleden een ander standpunt heeft ingenomen, aldus [appellant].
2.3.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in ieder geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen het toekomstige bestemmingsplan. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan het college van burgemeester en wethouders, aldus deze bepaling.
2.3.2. Het betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat aan de vrijstelling een goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt, nu daarin is ingegaan op de relatie van het bouwplan met het geldende bestemmingsplan en is uiteengezet dat het niet met het streekplan strookt, doch afwijking daarvan in dit geval gerechtvaardigd is. In het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften van de gemeente Lingewaard, dat deel uitmaakt van de aan het besluit van 9 oktober 2007 ten grondslag gelegde motivering, is verwezen naar de verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: gedeputeerde staten). Daarin is ingegaan op de relatie tussen het bouwplan en het streekplan Gelderland 2005. Voorts heeft het college uiteengezet, dat en waarom het bouwplan in het toekomstig ruimtelijk beleid past. Dat het project, als gesteld, niet met het op 1 februari 1994 vastgestelde beleid van de voormalige gemeente Huissen strookt, heeft daarom niet de betekenis die [appellant] daaraan gehecht wil zien. Dat het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Bemmel in 2001, als gesteld, geen medewerking aan de oprichting van een woning op het perceel heeft verleend betekent niet dat het college geen vrijstelling en bouwvergunning mocht verlenen. Het college diende rekening te houden met de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen besluit op bezwaar. Dat heeft het gedaan.
De rechtbank heeft verder terecht aan de onjuiste verwijzing naar het streekplan 1996 niet de consequenties hoeven te verbinden die [appellant] daaraan verbonden wilde zien. Door de vermelding van het juiste streekplan in het besluit op bezwaar is deze fout hersteld.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen gebruik mocht maken van de door gedeputeerde staten verleende verklaring van geen bezwaar, nu deze verklaring ten onrechte is afgegeven. Volgens hem is het project in strijd met een goede ruimtelijke ordening, omdat de afwijking van het streekplan ten koste gaat van de samenhang van het ruimtelijk beleid. Verder heeft de Afdeling in de uitspraak van 29 januari 2004 in zaak nr. 200207338/2 in een vergelijkbaar geval geoordeeld dat ten onrechte niet is onderzocht of een alternatieve bouwplaats of bestaande woning in of nabij de woonkern voorhanden is. En is zulk onderzoek ook in dit geval ten onrechte achterwege gebleven, aldus [appellant].
2.4.1. Ingevolge artikel 4a, achtste lid van de WRO wordt bij een streekplan bepaald, in hoeverre gedeputeerde staten binnen bij het plan te bepalen grenzen van het plan kunnen afwijken.
Ingevolge artikel 19a, achtste lid, derde volzin, kunnen gedeputeerde staten de verklaring van geen bezwaar weigeren wegens strijd met de goede ruimtelijke ordening.
2.4.2. Het betoogt faalt. Niet in geschil is dat het bouwplan is in strijd met het paragraaf 2.1.1. van het streekplan Gelderland 2005 (hierna: het streekplan). In hoofdstuk 4.4 van het streekplan is echter vermeld dat gedeputeerde staten van het streekplan kunnen afwijken, indien het voornemen tot afwijken aan de Provinciale Commissie Fysieke Leefomgeving (hierna: de Commissie) is voorgelegd. Gedeputeerde staten moeten in dat geval, voor zover thans van belang, aantonen dat de afwijking niet ten koste gaat van de samenhang van het ruimtelijk beleid.
Volgens gedeputeerde staten is aan deze eisen voldaan, omdat het bouwplan is voorzien in een gebied dat in het streekplan is aangeduid als multifunctioneel gebied, dit gebied geen bijzondere waarden heeft, de omliggende agrarische belangen niet worden geschaad, de huidige woning van [vergunninghouder] in verband met de infrastructurele werken in het Waalspronggebied moet worden aangekocht, de op te richten woning zal worden gerealiseerd binnen een al aanwezig lint van enkele woningen, de locatie in het ontwerp Regionaal Plan 2005-2020 is gelegen in een zogeheten zoekzone landschappelijke versterking en bebouwing past in dit deel van het park Lingezeegen, mits dit bijdraagt aan de landschapsversterking en aanvrager wil meewerken aan een hiervoor op te stellen regeling.
Op grond van de aan de verklaring van geen bezwaar ten grondslag gelegde motivering heeft de Commissie aangenomen dat de afwijking niet ten koste gaat van de samenhang van het ruimtelijk beleid. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan die motivering onjuiste uitgangspunten ten grondslag liggen. De rechtbank heeft daarom terecht in het aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de afgegeven verklaring van geen bezwaar gebrekkig is en gedeputeerde staten in redelijkheid tot afgifte ervan hebben kunnen besluiten. De nota "Met planologisch beleid strijdige bouwplannen waarbij individuele sociale en/of medische aspecten aan de orde komen" van 23 november 1977 is in dit geval niet van toepassing, aangezien sociale en medische aspecten bij de beslissing geen rol hebben gespeeld. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2004 baat [appellant] evenmin. Het college diende te beslissen op een verzoek om verlening ten behoeve van het project. Nu dat op zichzelf voor het college aanvaardbaar was, kon het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk zou zijn dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Dat die er waren heeft [appellant] tegenover het college niet gesteld.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009