ECLI:NL:RVS:2009:BK0131

Raad van State

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900520/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • P.A. Offers
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van planschade door college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren

In deze zaak hebben appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die hun verzoeken om vergoeding van planschade had afgewezen. De zaak betreft besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren van 11 december 2007, waarbij de verzoeken om planschadevergoeding werden afgewezen. De rechtbank had deze besluiten in haar uitspraak van 12 december 2008 bevestigd. De appellanten hebben hun verzoeken om planschadevergoeding ingediend naar aanleiding van het bestemmingsplan 'Grensmaas', dat op 29 juni 2006 door de gemeenteraad was vastgesteld en in februari 2007 in werking trad. De appellanten stelden dat zij door de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan schade hadden geleden, omdat eerder bestaande bouwmogelijkheden op hun percelen waren vervallen.

De schadecommissie van de gemeente had in eerdere adviezen vastgesteld dat de appellanten planologisch nadeel ondervonden, maar concludeerde dat de appellanten het risico van het vervallen van bouwmogelijkheden hadden aanvaard, omdat zij sinds de terinzagelegging van het voorontwerp op 18 februari 1999 geen concrete pogingen hadden ondernomen om de bouwmogelijkheden te realiseren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 augustus 2009 behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de besluiten van het college niet in strijd waren met de procedureregeling planschadevergoeding. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellanten het risico van het vervallen van de bouwmogelijkheden hadden aanvaard, waardoor de schade voor hun rekening bleef.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en de proceskosten werden niet toegewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 14 oktober 2009.

Uitspraak

200900520/1/H2.
Datum uitspraak: 14 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
beiden wonend te Roosteren, gemeente Echt-Susteren,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 12 december 2008 in zaken nrs. 08/1008 en 08/1009 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 11 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren (hierna: het college) de verzoeken van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 15 mei 2008 heeft het college de daartegen door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) de daartegen door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij brieven van 20 januari 2009, beide bij de Raad van State op diezelfde dag ingekomen, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2009, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Pietermans, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde van belang, kent het college, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. [appellant sub 1] is sinds 29 februari 1988 eigenaar van het perceel met woning, plaatselijk bekend [locatie 1]. [appellant sub 2] is sinds 1985 eigenaar van het perceel met woning, plaatselijk bekend [locatie 2], kadastraal bekend gemeente Susteren, Sectie I, nummer 21, en sinds 26 juli 1991 van het naastgelegen onbebouwde perceel, kadastraal bekend gemeente Susteren, Sectie I, nummer 22 (hierna: perceel 22). [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van het bestemmingsplan "Grensmaas" (hierna: het bestemmingsplan), dat door de raad van Echt-Susteren op 29 juni 2006 is vastgesteld en in februari 2007 in werking is getreden, omdat voorheen bestaande bouwmogelijkheden op perceel [locatie 1] onderscheidenlijk perceel 22 (hierna gezamenlijk ook: de percelen) door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn vervallen.
2.3. Het college heeft de verzoeken ter advisering voorgelegd aan de schadebeoordelingscommissie Echt-Susteren (hierna: de schadecommissie). Deze heeft in adviezen van 12 november 2007 vermeld dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ten gevolge van het bestemmingsplan planologisch nadeel lijden en geadviseerd het, door de schadecommissie getaxeerde, nadeel aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] te vergoeden. De schadecommissie heeft deze adviezen bij nadere adviezen van 20 november 2007 (hierna: de nadere adviezen) aangepast. Zij heeft in de nadere adviezen, op basis van nieuwe informatie, gesteld dat de bestemming en voorschriften voor perceel [locatie 1] en perceel 22 in het bestemmingsplan niet zijn gewijzigd ten opzichte van het voorontwerp bestemmingsplan "Grensmaas" (hierna: het voorontwerp). Het voorontwerp heeft volgens de nadere adviezen van 18 februari tot en met 17 maart 1999 ter inzage gelegen en daarover is op 2 maart 1999 in het gemeenschapshuis te Roosteren een informatieavond gehouden. Op grond hiervan heeft de schadecommissie geconcludeerd dat de planologische wijziging voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vanaf 18 februari 1999 voorzienbaar was. Nu zij in de periode sinds de bekendmaking van het voorontwerp en tot de inwerkingtreding van een voorbereidingsbesluit op 3 juli 2003 geen concrete pogingen hebben ondernomen om de voorheen bestaande bouwmogelijkheden op hun percelen te realiseren, hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] volgens de schadecommissie het risico aanvaard dat die bouwmogelijkheden zouden vervallen en dient daarom de geleden schade voor hun rekening te blijven. De schadecommissie heeft geadviseerd de verzoeken om planschade op deze grond af te wijzen.
Het college heeft de adviezen van de schadecommissie aan de besluiten van 11 december 2007, die bij de besluiten van 15 mei 2008 zijn gehandhaafd, ten grondslag gelegd.
2.4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen in de eerste plaats dat de rechtbank heeft miskend dat het college de besluiten van 11 december 2007 in strijd met de procedureregeling planschadevergoeding gemeente Echt-Susteren 2005 (hierna: de procedureregeling) heeft genomen. Zij voeren aan dat uit de procedureregeling volgt dat het college na ontvangst van de adviezen van 12 november 2007 had moeten beslissen, omdat het definitieve adviezen betrof.
2.4.1. Volgens artikel 8, eerste lid, van de procedureregeling beslist het college binnen zes weken na ontvangst van het advies op de aanvraag om planschade. Dit laat onverlet dat het college overeenkomstig artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zich ervan dient te vergewissen dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het college heeft bij de beoordeling van de adviezen van 12 november 2007 geconstateerd dat daarin geen rekening was gehouden met de terinzagelegging van het voorontwerp en de daarover gehouden informatieavond begin 1999 en de schadecommissie gevraagd die informatie alsnog bij haar advisering te betrekken. De rechtbank heeft in deze handelwijze terecht geen reden gezien de besluiten van 15 mei 2008, waarbij de besluiten van 11 december 2007 zijn gehandhaafd, te vernietigen. Het betoog faalt.
2.5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat de bestemming voor de percelen thans onduidelijk is. Zij voeren aan dat hun percelen volgens de plankaarten van het voorontwerp onderscheidenlijk het bestemmingsplan voor woondoeleinden met bouwmogelijkheid zijn bestemd en dat na 1999 nabij hun percelen nog nieuwe bebouwing is gerealiseerd. [appellant sub 2] voert verder aan, samengevat weergegeven, dat op plankaart A van zowel het voorontwerp als het bestemmingsplan voor perceel 22 het cijfer 2 is opgenomen, hetgeen volgens hem ingevolge artikel 15, tweede lid, aanhef en onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan betekent dat op dat perceel twee woningen mogen worden gebouwd. Hij betwist het standpunt van het college dat die aanduiding op zijn woning [locatie 2] en de woning [locatie 3] betrekking heeft. Hij voert in dit verband aan dat een perceel een stuk grond met één eigenaar is, dat als zodanig bij het kadaster is geregistreerd.
2.5.1. Ingevolge plankaart A van zowel het voorontwerp als het bestemmingsplan is een gebied westelijk van de straat Illikhoven, waaronder de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], bestemd voor "Woondoeleinden". Op die plankaarten zijn voorgevelrooilijnen aangeduid voor onder meer de bestaande bebouwing op de percelen [locatie 1], [locatie 3] en [locatie 2], alsook het cijfer 2 in een cirkel met een streep naar op de plankaart aangeduide bestaande bebouwing.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 23, van de voorschriften van zowel het voorontwerp als het bestemmingsplan wordt daarin onder bouwperceel verstaan: een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, aanhef en onder c, mogen op voor "Woondoeleinden" bestemde gronden slechts die gebouwen en andere bouwwerken worden opgericht, welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, waarbij het aantal woningen niet mag uitbreiden en voor zover op de plankaart een voorgevelrooilijn is opgenomen, per bouwperceel slechts één woning mag worden opgericht met uitzondering van die bouwpercelen waarvoor op plankaart A met een cijfer een ander maximum aantal woningen is aangegeven.
2.5.2. Hieruit volgt dat ingevolge het bestemmingsplan op perceel [locatie 1] alleen de bestaande woning van [appellant sub 1] is toegestaan, alsook, mede gezien de in het dossier opgenomen kadastrale kaarten en een luchtfoto met huisnummers van de straat Illikhoven, dat het cijfer 2 op plankaart A betrekking heeft op bestaande bebouwing op de percelen [locatie 3] en [locatie 2] en dat op het kadastrale perceel 22 geen bebouwing is toegestaan. Daarbij is in aanmerking genomen dat, anders dan [appellant sub 2] meent, de kadastrale situatie ter plaatse niet van belang is voor de bouwmogelijkheden op gronden met de bestemming "Woondoeleinden", omdat de term 'bouwperceel' in artikel 15 van de planvoorschriften verwijst naar op de plankaart aangeduide bouwpercelen. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen. Dit betoog faalt evenzeer.
2.6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat de rechtbank in overweging 2.4.2 van de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft overwogen dat volgens de commissie uit onder andere het streekplan "Provinciaal Omgevingsplan Limburg, POL Grensmaas" van 2001 bleek dat de bouwmogelijkheid bij de komende herziening van het bestemmingsplan zou moeten vervallen. Zij voeren aan dat de schadecommissie in de adviezen van 12 november 2007 echter expliciet heeft gesteld dat daarvoor in het streekplan geen concrete aanwijzingen zijn te vinden.
2.6.1. Ook dit betoog faalt. Nog daargelaten dat de rechtbank haar oordeel niet mede op deze overweging heeft gebaseerd, is hier sprake van een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft in overweging 2.4.2 van de aangevallen uitspraak niet, zoals [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kennelijk menen, verwezen naar de adviezen van de schadecommissie, maar naar het advies van de commissie bezwaarschriften.
2.7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het planologisch nadeel voor hun rekening dient te blijven, omdat het gemeentebestuur na 1999 meerdere besluiten heeft genomen waaruit blijkt dat bouwen op hun percelen mogelijk zou blijven. Daartoe voeren zij aan dat uit de voorbereidingsbesluiten van 3 juli 2003, 17 juni 2004 en 30 juni 2005 niet volgde dat de bestaande bouwmogelijkheden op hun percelen op termijn zouden vervallen. Verder wijzen zij erop dat in de bekendmakingen van drie vastgestelde bestemmingsplannen voor omliggende kernen uitdrukkelijk was vermeld dat eerder bevroren bouwrechten weer als directe bouwrechten in het bestemmingsplan waren opgenomen, hetgeen volgens hen niet deed vermoeden dat dit voor de buurtschap lllikhoven anders zou zijn. Voorts wijzen zij erop dat het voorontwerp bestemmingsplan "Grensmaas" vanaf 30 november 2005 gedurende vier weken ter inzage heeft gelegen in het stadhuis van Echt en dat daarover op 29 november 2005 een inspraakavond is gehouden. Ten slotte voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan dat zij uit een brief van het college aan [appellant sub 1] van 2 december 2003 mochten afleiden dat op hun percelen woningbouw was toegelaten.
2.7.1. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van aanvaarding door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] van het risico dat de bouwmogelijkheden op de percelen zouden kunnen vervallen, is van belang of de voortekenen van de nadelige planwijziging reeds enige tijd zichtbaar waren. Om risicoaanvaarding te mogen aannemen is het, volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van 14 januari 2009 in zaak nr.
200801600/1), voldoende dat er, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op het perceel zou gaan veranderen, in een voor hen negatieve zin. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.
2.7.2. Het betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen, samengevat weergegeven, dat het college zich op grond van de nadere adviezen van de schadecommissie terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vanaf de terinzagelegging van het voorontwerp op 18 februari 1999 rekening moesten houden met de kans dat de bouwmogelijkheden op hun percelen zouden vervallen. De door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vermelde voorbereidingsbesluiten geven geen blijk van een wijziging van het in het voorontwerp neergelegde gemeentelijke ruimtelijke beleid voor hun percelen. Een dergelijke wijziging kan evenmin worden afgeleid uit de vermelde bekendmakingen, reeds omdat die betrekking hadden op bestemmingsplannen voor andere gronden dan de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Het op 30 november 2005 opnieuw ter inzage gelegde voorontwerp bestemmingsplan "Grensmaas" verschilde verder wat betreft de toegestane bebouwing op de percelen niet van het in 1999 ter inzage gelegde voorontwerp. In de brief van 2 december 2000 heeft het college [appellant sub 1] onder meer meegedeeld dat het bestemmingsplan "Grensmaas" werd voorbereid en dat daarin geen nieuwe woningbouwmogelijkheden zouden worden opgenomen. Ook daaruit hadden zij kunnen en moeten begrijpen dat de kans bestond dat de bestaande bouwmogelijkheden op de percelen zouden vervallen. Nu gesteld noch gebleken is dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] sinds de terinzagelegging van het voorontwerp op 18 februari 1999 concrete pogingen hebben ondernomen om die bouwmogelijkheden alsnog te realiseren, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat zij het risico dat de bouwmogelijkheden zouden vervallen hebben aanvaard en dat daarom de schade voor hun rekening dient te blijven. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.8. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Oranje
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009
507.