200900870/1/H1.
Datum uitspraak: 14 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 29 december 2008 in zaken nrs. 07/330 en 07/540 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre.
Bij besluit van 19 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre (hierna: het college), voor zover thans van belang, [appellanten] (hierna: [appellant]) onder aanzegging van bestuursdwang gelast de op het perceel [locatie] te [plaats] zonder bouwvergunning geplaatste bouwwerken (hierna: chalets) te verwijderen.
Bij besluit van 12 februari 2007 heeft het college het onder meer door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het onder meer door [appellant] daartegen ingestelde beroep, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 februari 2009.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. ten Have, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In hoger beroep is niet langer in geschil dat het zonder bouwvergunning plaatsen van de chalets in strijd is met artikel 40 van de Woningwet, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat concreet zicht op legalisering van de chalets bestaat.
2.2.1. Het moment dat bepalend is voor de vraag of concreet zicht op legalisering bestaat en dit mag of zelfs moet leiden tot het afzien van handhaving, is het moment waarop het bestreden besluit is genomen. De rechtbank heeft terecht in het in beroep aangevoerde geen aanleiding gezien voor het oordeel, dat ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar concreet zicht op legalisering bestond. De gestelde omstandigheid dat inmiddels een bestemmingsplan in procedure is gebracht en dat het plaatsen van de chalets met dat plan in overeenstemming is, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, reeds omdat dit een omstandigheid betreft die dateert van na het nemen van het besluit op bezwaar.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college van handhavend optreden had behoren af te zien omdat het college door tijdsverloop het recht daartoe heeft verwerkt en het vertrouwensbeginsel zich daartegen verzet. Daartoe voert zij aan dat vertegenwoordigers van de gemeente bij de opening van het kampeerterrein, waarop zich de in geding zijnde chalets bevonden, aanwezig waren, maar vervolgens niet tot handhavend optreden zijn overgegaan.
2.3.1. Het door [appellant] aangevoerde stilzitten van het college tussen 30 september 2003 en 19 juli 2005 biedt geen grond voor de verwachting dat niet handhavend zal worden opgetreden.
De rechtbank heeft in hetgeen daartoe is aangevoerd eveneens terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het vertrouwensbeginsel zich in dit geval tegen handhavend optreden verzet. Dat vertegenwoordigers van de gemeente bij de opening aanwezig waren en daardoor bekend met de aanwezigheid van de chalets, biedt daarvoor geen grond. Die omstandigheid hield geen toezegging in dat tegen die bouwwerken niet handhavend zou worden opgetreden, zeker niet indien door een belanghebbende derde om handhaven wordt verzocht, zoals is gebeurd. De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden overwogen dat [appellant], door gebruik te maken van de kampeervergunning voordat deze onherroepelijk was, bewust het risico heeft aanvaard dat hij de chalets op enig moment zou moeten verwijderen, zodat ook daarom het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
2.4. [appellant] betoogt tenslotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij als overtreder kan worden aangemerkt. Het hoger beroep is op dit onderdeel evenwel niet gemotiveerd. Niet valt in te zien dat het oordeel van de rechtbank terzake onjuist is.
Het betoog faalt derhalve.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009