200900097/1/H1.
Datum uitspraak: 14 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 27 november 2008 in zaak nr. 2008/779 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar.
Bij besluit van 6 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mookerplas B.V. (hierna: Mookerplas B.V.) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van vier drijvende hoofdsteigers met vingerpieren ten behoeve van de uitbreiding van Jachthaven Eldorado te Plasmolen met 197 ligplaatsen op een perceel nabij Witteweg 9 te Plasmolen.
Bij besluit van 25 maart 2008 heeft het college het door [appellanten] (hierna tezamen: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 februari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.R. de Poorter, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond over de akoestische gevolgen van het bouwplan ingetrokken, zodat deze geen bespreking behoeft.
2.2. Het gedeelte van de Mookerplas, waar de uitbreiding van de jachthaven is voorzien, heeft ingevolge het geldende bestemmingsplan "Mookerplas en omgeving 1986" de bestemming "Recreatief vaarwater". Het bouwplan is met deze bestemming in strijd. Om toch bouwvergunning ervoor te kunnen verlenen, heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling daarvan verleend.
2.3. Ingevolge die bepaling kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt volgens die bepaling bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in ieder geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen het toekomstige bestemmingsplan. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan het college van burgemeester en wethouders, aldus die bepaling.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat voldoende is verzekerd dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat, heeft miskend dat het onderzoek naar de gevolgen van het project voor de flora en fauna, dat deel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing van het project, te summier is om als grondslag voor de vrijstelling te kunnen dienen.
2.5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vragen of voor het project ontheffing krachtens de Flora- en faunawet vereist is en zo ja, of deze kan worden verleend, bij de toepassing van die wet worden beantwoord, doch het college geen vrijstelling mocht verlenen, indien en voor zover het op voorhand moest aannemen dat die wet aan de uitvoering van het bouwplan in de weg zou staan.
Het college heeft het besluit van 25 maart 2008 gebaseerd op de aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordelingsplicht en de ruimtelijke onderbouwing, beide van 4 augustus 2006 en de "Nota van beoordeling van de aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordelingsplicht" (hierna: de beoordelingsnota) van 19 september 2006. In de beoordelingsnota, die in opdracht van het college is opgesteld, is het volgende vermeld:
"Uit de beoordeling van de aanwezige flora en fauna komt naar voren dat de meeste soorten in vrijwel de gehele omgeving kunnen voorkomen. Als dit afgezet wordt tegen het feit dat op de Mookerplas momenteel ook al watersport bedreven wordt en dat het vaarverkeer naar de tankplaats, nu en straks, slechts rustig vaart, wordt het mogelijke verstorende effect van de uitbreiding op de aanwezige flora en fauna als zeer gering geacht. Voor het onderhavige project wordt de aanwezige flora en fauna dan ook niet als een bijzondere omstandigheid beschouwd."
In het door [appellant] in beroep ingebrachte rapport van 23 oktober 2008 heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat voormelde stukken zo gebrekkig waren, dat het college deze niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen en het college moest inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zou staan. Het door [appellant] in hoger beroep ingebrachte rapport van 17 juli 2009 biedt voor dat oordeel evenmin grond.
2.6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat voor maximaal 20 ligplaatsen ook vrijstelling is verleend voor de handel in boten.
2.6.1. Ook dat betoog faalt. Bij het in beroep bestreden besluit is het besluit van 6 september 2007 onder aanvulling van de motivering ervan gehandhaafd. Daarbij is vrijstelling verleend naar aanleiding van de door Mookerplas B.V. ingediende aanvraag. Het bouwplan voorziet in ligplaatsen ten behoeve van de uitbreiding van de jachthaven. De in de overwegingen van het besluit van 25 maart 2008 vermelde mededeling van het college dat daaronder mede de detailhandel op maximaal 20 ligplaatsen detailhandel in boten is toegestaan, is niet op enig rechtsgevolg is gericht. De rechtbank heeft die mededeling daarom terecht niet als besluit aangemerkt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009