200803712/1/R2.
Datum uitspraak: 14 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 29 november 2007 heeft de raad van de gemeente Delft (hierna: de raad) het uitwerkingsplan "Harnaschpolder Delft, deelgebied 2, Voordijkshoorn" (hierna: het uitwerkingsplan) vastgesteld.
Bij brief van 25 maart 2008, kenmerk PZH-2008-252963, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) medegedeeld dat het uitwerkingsplan van rechtswege is goedgekeurd.
Tegen deze goedkeuring van rechtswege hebben [appellante sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2008, en [appellant sub 2] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2008, beroep ingesteld. [appellante sub 1] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 23 juni 2008.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2009, waar [appellante sub 1] en anderen, in de persoon van [gemachtigde] en bijgestaan door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, en [appellant sub 2], in de persoon van [appellant sub 2 A] en bijgestaan door mr. S. Pronk en mr. M.R. Plug, beiden advocaat te Delft, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Snippe en ir. L.T. Engelbrecht, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient te worden bezien of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht moet daarnaast worden nagegaan of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens dient erop toe te worden gezien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Over het betoog van [appellante sub 1] en anderen en [appellant sub 2] dat de goedkeuring van het uitwerkingsplan van rechtswege ertoe leidt dat niet zorgvuldig en gemotiveerd is beslist, wordt overwogen dat de wet zelf de gevolgen regelt die zijn verbonden aan de overschrijding door het college van de termijn om een besluit aan de raad toe te zenden. In dit geval is dat gevolg de goedkeuring van rechtswege van het uitwerkingsplan.
Het ontbreken van een inhoudelijke toetsing door het college is een rechtstreeks gevolg van deze wettelijke regeling. Het betoog kan daarom niet leiden tot vernietiging van de bestreden goedkeuring van rechtswege.
2.3. Het uitwerkingsplan vormt een deeluitwerking van het bestemmingsplan "Harnaschpolder Delft, Lookwatering-west en Voordijkshoorn" (hierna: bestemmingsplan) en heeft betrekking op deelgebied 2. Het plangebied ligt ten noordwesten van de woonwijk de Hoornse Hof van de gemeente Delft.
[appellante sub 1] en anderen
2.4. [appellante sub 1] en anderen stellen in beroep dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W-A)" met de aanduidingen "B=13" en "langzaam verkeersroute" wat betreft het perceel ten westen van Hof van Azuur 26 en 27 (hierna: plandeel Woondoeleinden).
2.5. [appellante sub 1] en anderen voeren aan dat het uitwerkingsplan ten onrechte op het plandeel Woondoeleinden de bouw mogelijk maakt van een appartementencomplex met een bouwhoogte van 13 meter. Zij stellen dat het bestemmingsplan zich verzet tegen gestapelde bouw op dit plandeel, nu volgens het bestemmingsplan daar vrijstaande woningen met een maximale bouwhoogte van zeven meter zijn toegestaan. Zij vrezen dat de bouw van het appartementencomplex zal leiden tot aantasting van hun woongenot vanwege privacyverlies, verlies van uitzicht en schaduwwerking.
2.6. De raad stelt zich op het standpunt dat in zoverre de uitwerkingregels in acht zijn genomen. Verder stelt de raad dat weliswaar enkele woningen aan de Hof van Azuur door de voorziene bebouwing schaduwhinder zullen ondervinden, maar niet zodanig dat daaraan een doorslaggevend gewicht moet worden toegekend. De raad stelt zich op het standpunt dat gelet op de omvang van de nieuwe bebouwing en de afstand tot de bestaande woningen, geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woongenot.
2.7. [appellante sub 1] en anderen wonen op het perceel [locatie 1], ten zuidoosten van het plangebied. Tussen de gronden van [appellante sub 1] en anderen en het plandeel Woondoeleinden loopt een watergang. Het uitwerkingsplan maakt op het plandeel Woondoeleinden de bouw mogelijk van minimaal 3 en maximaal 16 woningen met een maximale bouwhoogte van 13 meter. De afstand van de gevel van de woningen van [appellante sub 1] en anderen tot het bouwvlak van de voorziene woningen bedraagt 30 meter. Bij de totstandkoming van het uitwerkingsplan is wat betreft de gevolgen van deze nieuwbouw een bezonningsrapport opgesteld. Ter zitting is voorts vast komen te staan dat het plandeel Woondoeleinden in het verleden in gebruik was voor kassen en thans onbebouwd is.
2.8. In het bestemmingsplan is aan het plandeel Woondoeleinden de bestemming "Woongebied (WII), nader uit te werken" met de aanduiding "H=10 (20% H=13)" toegekend.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, mogen op de gronden met de bestemming "Woongebied, nader uit te werken" al dan niet gestapelde woningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd.
Ingevolge dit artikel onder d, voor zover thans van belang, bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 10 meter, met dien verstande dat voor maximaal 20 procent van het met WII aangeduide gebied een maximale bouwhoogte geldt van 13 meter.
2.9. De Afdeling stelt vast dat in de uitwerkingsregels in artikel 3 van de voorschriften van het bestemmingsplan, noch in de plantoelichting van dat plan staat dat op het plandeel ten westen van de woningen van [appellante sub 1] en anderen slechts vrijstaande woningen met een maximale bouwhoogte van zeven meter mogen worden gebouwd. Ter zitting is verder vast komen te staan dat het citaat dat het bestemmingsplan zich verzet tegen gestapelde bouw op het plandeel Woondoeleinden waarnaar [appellante sub 1] en anderen in beroep verwijzen afkomstig is uit de Nota Inspraak en Overleg behorende bij het bestemmingsplan en voorts niet ziet op het onderhavige plandeel. Het betoog van [appellante sub 1] en anderen mist in zoverre feitelijke grondslag.
2.10. Gezien voormelde bebouwingsmogelijkheden op het plandeel Woondoeleinden en in aanmerking nemend dat het plandeel in gebruik was voor kassen en voor het overige water betreft, is het op zich aannemelijk dat het uitwerkingsplan in zoverre gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellante sub 1] en anderen meebrengt in de vorm van een beperking van het bestaande uitzicht, verlies aan privacy en schaduwhinder. Gelet op de afstand van 30 meter tussen de voorziene woningen en de woningen van [appellante sub 1] en anderen heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verandering van het uitzicht en het verlies aan privacy niet zodanig ernstig is dat hieraan grote betekenis toekomt. Mede gelet op het bezonningsrapport is voorts niet gebleken dat sprake is van ernstige schaduwhinder. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door de voorziene woningbouw veroorzaakte aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellante sub 1] en anderen beperkt blijft.
Wat betreft het betoog van [appellante sub 1] en anderen ter zitting dat het niet noodzakelijk is om op de onderhavige locatie in hoogbouw te voorzien en dat ook elders in het plangebied hoogbouw kan worden gerealiseerd, wordt overwogen dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het plan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat deze situatie zich in dit geval voordoet
2.11. Voorts voeren [appellante sub 1] en anderen aan dat ten onrechte in het zuidoosten van het plandeel Woondoeleinden is voorzien in een langzaam verkeersroute waarmee de aanleg van een voetgangers- en fietsbrug mogelijk wordt gemaakt. Zij zijn van mening dat dit geen goede locatie is voor een langzaam verkeersontsluiting van de nieuwe wijk omdat deze route niet aansluit op de hoofdfietsroute van Delft naar Den Hoorn. Deze ontsluiting veroorzaakt volgens [appellante sub 1] en anderen een verkeersonveilige situatie. Verder vrezen zij aantasting van hun privacy en geluid- en milieuoverlast vanwege gemotoriseerd verkeer, zoals bromfietsen. Bovendien is volgens [appellante sub 1] en anderen ten onrechte eraan voorbijgegaan dat de brug is voorzien op gronden die zij in eigendom hebben.
2.12. De raad stelt dat de voorziene langzaam verkeersontsluiting in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De beschikbare ruimte van 5,5 meter tussen de woningen van [appellante sub 1] en anderen is volgens de raad een gebruikelijke maat voor langzaam verkeersroutes. Verder is deze ontsluiting vergelijkbaar met de reeds bestaande ontsluiting voor fietsers en voetgangers ter hoogte van Hof van Azuur 49. Voorts heeft de raad verklaard dat een verkeersbesluit zal worden genomen waarmee het gebruik door bromfietsen van het fietspad zal worden uitgesloten. Volgens de raad zullen bij de aanleg van het fietspad bovendien fysieke maatregelen worden getroffen om zoveel mogelijk te voorkomen dat bromfietsen toch gebruik maken van het fietspad. De raad acht de voorziene ontsluiting naast de woningen van [appellante sub 1] en anderen uit planologisch oogpunt aanvaardbaar.
2.13. Op de plankaart van het bestemmingsplan is in het oosten van het plangebied van het noorden naar het zuiden voorzien in de aanduiding "langzaam verkeersroute". Deze aanduiding loopt onder meer over het plandeel Woondoeleinden.
2.14. In het onderhavige plangebied is van het noorden naar het zuiden aan een strook de bestemming "Verkeersdoeleinden 1" toegekend. Deze strook eindigt bij het plandeel Woondoeleinden. In het zuidoosten van het plandeel Woondoeleinden is op de plankaart de aanduiding "langzaam verkeersroute" aangegeven. Met deze aanduiding is de locatie aangegeven voor een ontsluiting voor langzaam verkeer van de nieuwe wijk naar de wijk Hoornse Hof. Dit betekent dat van het plandeel Woondoeleinden naar de gronden bij de woningen van [appellante sub 1] en anderen een brug zal worden gerealiseerd voor fietsers en voetgangers. Ter zitting is door de raad verklaard dat wordt beoogd het plangebied op meerdere manieren te ontsluiten om ervoor te zorgen dat de nieuwe wijk onderdeel van Delft wordt. Deze brug maakt volgens de raad geen onderdeel uit van de hoofdinfrastructuur, maar is met name bedoeld als onderdeel van fiets- en wandelroutes voor bewoners in de buurt zelf. Gelet op het vorenstaande is er geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit een goede locatie voor een langzaam verkeer ontsluiting is.
Voorts hebben [appellante sub 1] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat deze ontsluiting zal leiden tot een verkeersonveilige situatie. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de voorgestelde ontsluiting vergelijkbaar is met de al bestaande ontsluiting voor langzaamverkeer ter hoogte van Hof van Azuur 49 en dat daar niet is gebleken dat de aanwezigheid van halfverdiepte garages tot problemen leidt, zoals [appellante sub 1] en anderen stellen.
Verder wordt overwogen dat een ontsluiting voor langzaam verkeer tussen de woningen van [appellante sub 1] en anderen hinder met zich zal brengen, maar niet is gebleken dat dit zodanig ernstig is dat daarom de goedkeuring van rechtswege niet in stand zou kunnen blijven. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft verklaard dat het een ontsluiting voor fietsers en voetgangers betreft, dat een daartoe strekkend verkeersbesluit zal worden genomen en dat bij de aanleg van de ontsluiting maatregelen zullen worden genomen waardoor het gebruik daarvan door bromfietsen fysiek onaantrekkelijk wordt gemaakt. Het uitwerkingsplan staat aan het treffen van dergelijke maatregelen niet in de weg.
2.15. Gelet op al het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verslechtering van het woon- en leefklimaat van [appellante sub 1] en anderen door de op het plandeel Woondoeleinden voorziene ontwikkelingen niet zodanig ernstig is dat de raad bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gediend bij de realisering van de woningen en bij de voorziene ontsluiting voor langzaam verkeer.
2.16. Wat betreft het betoog van [appellante sub 1] en anderen dat het plan wat betreft de langzaam verkeersroute niet uitvoerbaar is, nu een deel van de gronden waarop de langzaam verkeersroute is voorzien niet in eigendom is van de gemeente wordt overwogen dat voor de planologische aanvaardbaarheid van een planonderdeel het in beginsel niet relevant is wie de eigendom bezit van de gronden. Dit is slechts anders indien op voorhand duidelijk is dat de eigendomsverhoudingen aan de verwezenlijking van het planonderdeel binnen de planperiode van tien jaar in de weg staan en tevens vaststaat dat niet binnen de planperiode tot onteigening zal worden overgegaan. Ter zitting is vast komen te staan dat een deel van de sloot waar de brug is voorzien in eigendom is van [appellante sub 1] en anderen. Aan deze gronden is in het bestemmingsplan Hoornse Hof 1995 de bestemming "Woondoeleinden" toegekend. Ter zitting is verder vast komen te staan dat laatstgenoemde bestemming de aanleg van de brug mogelijk maakt. De raad heeft ter zitting verklaard dat indien het niet mogelijk is om de gronden via minnelijke weg te verkrijgen, overgegaan wordt tot onteigening daarvan, zodat de uitvoerbaarheid van het plan in zoverre is gewaarborgd. Gelet hierop doet voormelde uitzonderingssituatie zich niet voor.
2.17. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het uitwerkingsplan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoefde te worden geacht dan wel anderszins in strijd is met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.18. [appellant sub 2] stelt in beroep dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan de aanduidingen "maatschappelijke doeleinden (md)" en "B=13" van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W-A)" wat betreft het perceel ten oosten van zijn perceel [locatie 2] (hierna: het plandeel).
2.19. [appellant sub 2] stelt dat bij de vaststelling van het uitwerkingsplan de bouwhoogte op het plandeel ten onrechte is verhoogd van 10 meter naar 13 meter. Verder stelt hij dat bij de vaststelling het oppervlak waarop de aanduiding "maatschappelijke doeleinden (md)" ziet ten onrechte is uitgebreid ten opzichte van het ontwerp uitwerkingsplan, waardoor deze aanduiding thans tot aan de grens van zijn perceel loopt. Hij vreest dat door de uitbreiding de woonbestemming van de noordwestelijke punt van het plandeel niet zal worden gerealiseerd, zodat ook aan dit gedeelte in de toekomst de aanduiding "maatschappelijke doeleinden (md)" zal worden toegekend. Bovendien gaat de uitbreiding van deze aanduiding ten koste van een groenstrook met een langzaam verkeersroute, aldus [appellant sub 2]. Verder vreest hij aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hij stelt dat de bouw van een appartementencomplex met een hoogte van 13 meter zal leiden tot aantasting van zijn privacy. Ook de vestiging van een school met minimaal 18 klassen op het plandeel zal leiden tot aantasting van zijn woongenot door verlies aan privacy, verkeershinder en, met name tijdens de pauzes, door geluidhinder. Hij is van mening dat in het uitwerkingsplan onvoldoende rekening is gehouden met de bestaande rechten van de oorspronkelijke bewoners van het gebied. [appellant sub 2] voert aan dat ten onrechte niet is voorzien in een watergang aan de achterzijde van zijn perceel ter voorkoming van wateroverlast door de hogere ligging van de nieuwe woonwijk. Hij is van mening dat deze watergang voorts kan dienen ter afscheiding van de gronden waarop maatschappelijke doeleinden zijn toegestaan om aldus de aantasting van zijn privacy zoveel mogelijk te beperken.
2.20. [appellant sub 2] woont ten westen van het plangebied op het perceel [locatie 2].
Het uitwerkingsplan maakt op het plandeel de bouw mogelijk van minimaal 30 en maximaal 50 woningen. Verder is maximaal 4.000 m² bvo maatschappelijke doeleinden toegestaan. Het plandeel is verdeeld in een zuidelijk deel waar is voorzien in een bouwhoogte van 10 meter, gelegen direct achter het perceel van [appellant sub 2], en een noordelijk deel waar is voorzien in een bouwhoogte van 13 meter. De afstand van de gevel van de woning van [appellant sub 2] tot het noordelijke deel met de aanduiding "maatschappelijke doeleinden (md)" bedraagt 30 meter en de afstand tot het zuidelijke deel met de aanduiding "maatschappelijke doeleinden (md)" bedraagt 36 meter.
2.21. Niet in geschil is dat het uitwerkingsplan in zoverre in overeenstemming is met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan.
Voorts stelt de Afdeling vast dat bij de vaststelling van het uitwerkingsplan de bouwhoogte van het plandeel wat betreft het zuidelijke deel verlaagd is van 13 meter naar 10 meter om aldus tegemoet te komen aan de zienswijze van [appellant sub 2]. Gelet hierop mist het betoog [appellant sub 2] dat de bouwhoogte ten onrechte is verhoogd feitelijke grondslag. Verder stelt [appellant sub 2] ten onrechte dat uitbreiding van de aanduiding "maatschappelijke doeleinden" ten koste gaat van de groenstrook en de langzaam verkeersroute, nu het uitwerkingsplan zowel de groenstrook als de langzaam verkeersroute nog steeds mogelijk maakt.
2.22. Bij de vaststelling is tevens aan een smalle strook in het westen van het noordelijke deel van het plandeel de aanduiding "maatschappelijke doeleinden (md)" toegekend. Door deze uitbreiding grenst de meest noordoostelijke hoek van het perceel van [appellant sub 2] aan gronden waaraan de aanduiding "maatschappelijke doeleinden" is toegekend.
2.23. Behoudens het vermoeden van [appellant sub 2] dat, vanwege de uitbreiding van de aanduiding "maatschappelijke doeleinden", de woonbestemming van het noordwestelijke deel van het plandeel niet zal worden gerealiseerd, zijn er geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het plan in zoverre niet zal worden gerealiseerd. Wat betreft de door hem gestelde vrees voor een verdere uitbreiding van de aanduiding "maatschappelijke doeleinden" wordt overwogen dat voor een dergelijke uitbreiding een nieuw plan moet worden vastgesteld waartegen wederom rechtsmiddelen openstaan. Het betoog van [appellant sub 2] kan in zoverre niet slagen.
2.24. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat aan het onderhavige plandeel ten onrechte de aanduiding "maatschappelijke doeleinden" is toegekend wordt als volgt overwogen. Volgens de plantoelichting van het bestemmingsplan wordt wat betreft de voorzieningen in het plangebied gestreefd naar een combinatie van scholen met gymnastiekzaal en voorschoolse, buitenschoolse, peuter- en kinderopvang in het plangebied. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de onderhavige locatie is gekozen vanwege de centrale ligging van het plandeel bij de knip bij de Dijkshoornseweg. Die centrale ligging is van belang omdat de school is bedoeld voor leerlingen uit het gehele plangebied van het bestemmingsplan en de buurten Hoornse Hof en Kuyperwijk. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid voor de onderhavige locatie kunnen kiezen.
2.25. De Afdeling heeft voorts in de stukken geen grond kunnen vinden voor de vrees van [appellant sub 2] dat uitvoering van het plan zal leiden tot verkeersproblemen. Volgens de plantoelichting van het bestemmingsplan is bij de keuze voor een locatie voor de school een randvoorwaarde dat het een kindveilige locatie is, met goede mogelijkheden voor brengen en halen van kinderen, met voldoende ruimte voor parkeren en verkeerscirculatie. Voorts heeft de raad verklaard dat bij de inrichting van de openbare ruimte en de vormgeving van de straten extra aandacht zal worden gegeven aan de verkeerssituatie zodat de verkeersbewegingen bij de school niet tot problemen zullen leiden. Gelet hierop heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het uitwerkingsplan in zoverre aanleiding zal geven tot verkeersproblemen.
2.26. Wat betreft de vrees van aantasting van zijn woongenot is het aannemelijk dat het uitwerkingsplan, in aanmerking nemend dat de percelen thans in gebruik zijn voor de tuinbouw, gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] in de vorm van verlies aan privacy en geluidhinder. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat onvoldoende rekening is gehouden met de bestaande rechten van de huidige bewoners, wordt overwogen dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt. Verder is de verslechtering van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] niet zodanig ernstig dat de raad bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die in zoverre zijn gediend bij de realisering van het uitwerkingsplan. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en het meest nabij gelegen bouwvlak 30 meter bedraagt, dat tussen de woning en het bouwvlak een tuin is gelegen en dat ingevolge het uitwerkingsplan binnen de bouwvlakken in de omgeving de maximaal toegelaten bouwhoogten respectievelijk 10 m en 13 m bedragen.
2.27. Wat de wens van [appellant sub 2] betreft om tussen het plandeel en zijn perceel in een sloot te voorzien, hetgeen in zijn visie de waterhuishouding in het gebied, in bijzonder de waterbergingscapaciteit, ten goede zou komen, overweegt de Afdeling dat de raad heeft gesteld dat, indien noodzakelijk, ter voorkoming van wateroverlast ter plaatse van het perceel een drainagesysteem wordt aangebracht. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze maatregel - indien nodig - niet toereikend zal zijn. Verder behoeft in de omstandigheid dat deze sloot kan dienen ter afscheiding van de gronden waarop maatschappelijke doeleinden zijn toegestaan om aldus de aantasting van zijn privacy zoveel mogelijk te beperken, geen aanleiding te worden gevonden voor het oordeel dat bij afweging van de betrokken belangen de goedkeuring van rechtswege niet in stand zou kunnen blijven.
2.28. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het uitwerkingsplan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoefde te worden geacht dan wel anderszins in strijd is met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.29. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009