ECLI:NL:RVS:2009:BJ9922

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904612/1/V2.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens manipulatie vingertoppen en gebrek aan objectieve gegevens

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie, die op 29 mei 2009 werd ingediend door de vreemdeling. De vreemdeling had zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze werd afgewezen op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling door manipulatie van zijn vingertoppen het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit had gefrustreerd, waardoor het onmogelijk was om een goed dactyloscopisch signalement op te maken. Dit leidde tot de conclusie dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormden.

De voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling ging in hoger beroep bij de Raad van State. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat het asielrelaas van de vreemdeling niet geloofwaardig was, gezien de manipulatie van zijn vingertoppen. De Raad benadrukte dat de vreemdeling door zijn handelen de staatssecretaris de mogelijkheid ontnam om zijn asielaanvraag op een objectieve manier te beoordelen.

De Raad van State concludeerde dat de grieven van de vreemdeling faalden en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 6 oktober 2009.

Uitspraak

200904612/1/V2.
Datum uitspraak: 6 oktober 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 19 juni 2009 in zaak nrs. 09/19454 en 09/19451 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 26 juni 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen in grief 1 is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), met dat oordeel volstaan.
2.2. In grieven 2 en 3 klaagt de vreemdeling dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat, nu sprake is van frustratie van het onderzoek en daardoor geen onderzoek mogelijk is naar zijn nationaliteit, herkomst en identiteit, hij reeds hierom geen geslaagd beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming van de Raad van de Europese Unie (hierna: de richtlijn) en artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 kan doen. Volgens de vreemdeling heeft de voorzieningenrechter aldus miskend dat de nationaliteit, herkomst en identiteit doorgaans niet worden vastgesteld door middel van onderzoek naar vingerafdrukken. Zodanig onderzoek wordt louter aangewend om te bezien of een vreemdeling reeds eerder in Nederland dan wel een ander land binnen de Europese Unie heeft verbleven. De voorzieningenrechter heeft derhalve miskend dat de staatssecretaris aan artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn en artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 had moeten toetsen, aldus de vreemdeling.
2.2.1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, afgewezen, indien sprake is van één van de in deze bepaling genoemde omstandigheden.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het tweede lid wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de in deze bepaling genoemde omstandigheden.
Volgens paragraaf C14/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt bij de beoordeling van een asielaanvraag allereerst beoordeeld of de asielaanvraag op grond van artikel 30 van de Vw 2000 moet worden afgewezen. Als dat het geval is, wordt de asielaanvraag niet inhoudelijk beoordeeld. Als dat niet het geval is, wordt eerst bezien of er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling in de zin van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Zo niet, dan wordt aan de hand van de inwilligingsgronden van artikel 29 van de Vw 2000, alsmede de afwijzingsgrond van artikel 31 van de Vw 2000 beoordeeld of de aanvraag voor inwilliging in aanmerking komt.
Volgens paragraaf C4/2.5 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, vormt de omstandigheid dat een vreemdeling onjuiste gegevens aan de Nederlandse autoriteiten verstrekt, dan wel de juiste gegevens verzwijgt teneinde te bewerkstelligen dat hij in een gunstiger positie komt te verkeren dan waarin hij zonder deze onjuiste gegevens zou verkeren, een contra indicatie voor statusverlening. Hieronder valt bijvoorbeeld het verstrekken van onjuiste gegevens met betrekking tot de identiteit, waardoor mogelijkheden van onderzoek, bijvoorbeeld ten aanzien van verblijf in een derde land, worden belemmerd.
2.2.2. In het besluit van 29 mei 2009, waarin de overwegingen uit het voornemen daartoe zijn ingelast, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling het onderzoek naar mogelijk (eerder) verblijf in Nederland dan wel verblijf in een ander land binnen de Europese Unie heeft gefrustreerd door manipulatie van zijn vingertoppen, waardoor het niet mogelijk is om een goed dactyloscopisch signalement op te maken. Aldus verzwijgt de vreemdeling de juiste gegevens, teneinde te bewerkstelligen dat hij in een gunstiger positie komt te verkeren dan waarin hij zonder de onjuiste gegevens zou verkeren. Nu voorts sprake is van de omstandigheid, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, maakt de vreemdeling het onmogelijk om onderzoek te doen naar zijn identiteit, nationaliteit en de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Gelet hierop kan de asielaanvraag van de vreemdeling niet inhoudelijk worden beoordeeld en wordt deze afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, mede gelezen in verband met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
2.2.3. In de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, overwogen dat, nu ten aanzien van de vreemdeling sprake is van de omstandigheid, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, van zijn asielrelaas een positieve overtuigingskracht dient uit te gaan om het voor waar te kunnen aannemen. Volgens de voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van de vreemdeling een positieve overtuigingskracht ontbeert, omdat de oprechtheid van de vreemdeling vanwege de manipulatie van zijn vingertoppen op voorhand is aangetast. Nu uit de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal blijkt dat het vanwege manipulatie van de vingertoppen meerdere malen niet mogelijk is geweest om een goed dactyloscopisch signalement van de vreemdeling op te maken, heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vreemdeling het onderzoek heeft gefrustreerd en diens asielrelaas een positieve overtuigingskracht ontbeert. De staatssecretaris heeft het asielrelaas derhalve niet geloofwaardig hoeven achten en niet inhoudelijk daarop hoeven ingaan, aldus de voorzieningenrechter.
2.2.4. Bij zijn beoordeling is de voorzieningenrechter ten onrechte er vanuit gegaan dat de staatssecretaris zich in het besluit van 29 mei 2009 op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van de vreemdeling een positieve overtuigingskracht ontbeert en derhalve niet geloofwaardig kan worden geacht. In voormeld besluit is de staatssecretaris niet toegekomen aan een beoordeling van de positieve overtuigingskracht van het asielrelaas van de vreemdeling, nu volgens hem zodanige beoordeling juist niet mogelijk is vanwege het ontbreken van documenten, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, en het frustreren van het onderzoek door de vreemdeling door manipulatie van zijn vingertoppen.
2.2.5. Uit de tekst van de artikelen 30, eerste lid, en 31, eerste lid, van de Vw 2000 en hun onderlinge verhouding volgt, zoals ook in voormelde paragraaf C14/2 van de Vc 2000 uiteengezet is, dat eerst dient te worden beoordeeld of een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, moet worden afgewezen op één van de gronden van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000, alvorens wordt toegekomen aan een beoordeling van de aanvraag in het licht van artikel 31, eerste en tweede lid, van die wet. Indien van een vreemdeling door manipulatie van diens vingertoppen geen goed dactyloscopisch signalement kan worden opgemaakt, wordt de staatssecretaris de feitelijke mogelijkheid ontnomen om aan de hand van zodanig signalement te onderzoeken of die vreemdeling reeds eerder in Nederland dan wel een ander land binnen de Europese Unie heeft verbleven. In dat geval wordt door de manipulatie van de vingertoppen de mogelijkheid voor de staatssecretaris om te beoordelen of de aanvraag ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 dient te worden afgewezen, ernstig bemoeilijkt dan wel onmogelijk gemaakt. Zolang evenwel niet is komen vast te staan dat sprake is van één van de in artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde omstandigheden, dient de staatssecretaris over te gaan tot de beoordeling of de desbetreffende vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormen. Daarbij geldt evenwel dat door het niet kunnen beschikken over een goed dactyloscopisch signalement van die vreemdeling de mogelijkheid voor de staatssecretaris om te onderzoeken of bij de beoordeling terzake van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalde omstandigheden, als bedoeld in het tweede lid van die bepaling, mede dienen te worden betrokken, evenzeer wordt bemoeilijkt.
2.2.6. In het onderhavige geval dient, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 2.1. ten aanzien van grief 1 is overwogen, thans ervan uit te worden gegaan dat het niet mogelijk is geweest een goed dactyloscopisch signalement van de vreemdeling op te maken vanwege manipulatie van zijn vingertoppen. Aldus heeft de vreemdeling de beoordeling door de staatssecretaris terzake van de artikelen 30, eerste lid, en 31, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bemoeilijkt dan wel onmogelijk gemaakt.
Voorts is niet in geschil dat ten aanzien van de vreemdeling sprake is van de omstandigheid, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000. Door toerekenbaar geen documenten, als bedoeld in die bepaling, te overleggen en voorts zijn vingertoppen zodanig te manipuleren dat geen goed dactyloscopisch signalement kan worden opgemaakt, heeft de vreemdeling de staatssecretaris elke mogelijkheid ontnomen om zijn asielaanvraag te beoordelen met behulp van objectieve gegevens, zoals voormelde documenten en een dactyloscopisch signalement. Nu het niet kunnen beschikken over evenbedoelde objectieve gegevens geheel is toe te rekenen aan de vreemdeling, bestaat onder deze omstandigheden geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het onmogelijk is om onderzoek te doen naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling en de geloofwaardigheid van diens asielrelaas en de asielaanvraag derhalve reeds om die reden op grond van artikel 31, eerste lid, mede gelezen in verband met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 dient te worden afgewezen.
De grieven falen.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Vreken
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2009
434-555.
Verzonden: 6 oktober 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak