ECLI:NL:RVS:2009:BJ9527

Raad van State

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900768/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan Brandweerkazerne en Ambulancepost Weesp door college van gedeputeerde staten van Noord-Holland

Op 7 oktober 2009 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende de goedkeuring van het wijzigingsplan "Brandweerkazerne en Ambulancepost Weesp" door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Dit wijzigingsplan, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Weesp op 16 september 2008, betreft de bouw van een brandweerkazerne en ambulancepost op de locatie Molenzicht. Het college van gedeputeerde staten heeft op 26 november 2008 besloten om goedkeuring te verlenen aan dit wijzigingsplan.

Tegen dit besluit hebben verschillende partijen, waaronder appellanten en de Vereniging van Eigenaren Park Gooiland, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen onder andere dat er geen deugdelijk onderzoek is verricht naar de locatie en dat de afwegingen voor de keuze van deze locatie niet inzichtelijk zijn gemaakt. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders voldoende onderzoek heeft gedaan naar de geschiktheid van de locatie en dat de wijzigingsbevoegdheid in het moederplan rechtmatig is vastgesteld.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de goedkeuring van het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De bezwaren van de appellanten zijn ongegrond verklaard, omdat de Raad van State van mening is dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om goedkeuring te verlenen aan het wijzigingsplan. De uitspraak bevestigt dat de procedurele aspecten en de inhoudelijke beoordeling van het wijzigingsplan correct zijn uitgevoerd, en dat er geen aanleiding is om het besluit van het college te herzien.

De Raad van State heeft de beroepen van de appellanten en de Vereniging van Eigenaren ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 oktober 2009.

Uitspraak

200900768/1/R2.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. de vereniging Vereniging van Eigenaren Park Gooiland, gevestigd te Weesp,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Weesp (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 16 september 2008 vastgestelde wijzigingsplan "Brandweerkazerne en Ambulancepost Weesp" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2009, [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2009, en de vereniging Vereniging van Eigenaren Park Gooiland (hierna: de V.V.E.) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. H. van Mierlo, ambtenaar in dienst van de provincie, is verschenen. Voorts is daar als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. C.M. Saris, advocaat te Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het wijzigingsplan maakt de (nieuw)bouw van een brandweerkazerne en ambulancepost mogelijk op de locatie Molenzicht gelegen nabij de kruising van de Aetsveldselaan en de J.A. Fijnvandraadtlaan te Weesp.
2.3. De wijzigingsbevoegdheid waarvan gebruik is gemaakt is opgenomen in de artikelen 5.7.2 en 9.5 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Weesp Zuid" (hierna: het moederplan). Het gaat om de wijziging van de bestemming "Groenvoorzieningen" naar de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" en om de wijziging van het bouwvlak van gronden met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden, nader aangeduid met 2".
Het beroep van [appellanten sub 1]
2.4. Het betoog van [appellanten sub 1] dat in het wijzigingsplan een deugdelijk onderzoek naar de locatie Molenzicht voor vestiging van de brandweerkazerne met ambulancepost ontbreekt en dat de afwegingen die ten grondslag liggen aan deze locatiekeus niet inzichtelijk zijn gemaakt, faalt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het college van burgemeester en wethouders in 2003, alvorens het moederplan tot stand is gekomen, opdracht heeft gegeven aan adviesbureau Van Dijk een eerste onderzoek te verrichten naar vijf mogelijke locaties, waaronder de locatie aan de Molenzicht, voor de realisatie van de brandweerkazerne in de gemeente Weesp. Voornamelijk is toen beoordeeld of die locaties vanwege uitruktijden tot de mogelijkheden voor hervestiging konden behoren. Uit dat onderzoek bleek dat de locatie Molenzicht daarvoor geschikt was. Vervolgens hebben er vervolgonderzoeken plaatsgevonden. Op basis van die onderzoeken is het moederplan vastgesteld. Omdat de locatie Molenzicht was beoogd als een mogelijke locatie voor de nieuwe brandweerkazerne, is in het plan een wijzigingsbevoegdheid voor deze locatie opgenomen en voorziet de plankaart op deze locatie in een calamiteitenontsluiting. Nadat het moederplan was vastgesteld zijn onderzoeken verricht of de beoogde locatie Molenzicht daadwerkelijk tot planologische inpassing kon leiden. Blijkens de onderzoeken is de keuze voor de locatie Molenzicht ook ingegeven door de reistijd van vrijwilligers vanuit Aetsveld.
Nu in het moederplan reeds een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen ten behoeve van het realiseren van een brandweerkazerne op de locatie Molenzicht, richten de bezwaren van [appellanten sub 1] zich voornamelijk tegen het onherroepelijke moederplan, dat niet ter beoordeling staat. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, mag met het bestaan van de door het college goedgekeurde wijzigingsbevoegdheid in het plan, de aanvaardbaarheid van een nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de daarbij gestelde voorwaarden. Niet in geding is dat er wordt voldaan aan de in het moederplan neergelegde wijzigingsvoorwaarden.
2.5. Ook in hetgeen [appellanten sub 1] naar voren hebben gebracht omtrent de uitvoerbaarheid van het plan, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college het wijzigingsplan niet in redelijkheid heeft kunnen goedkeuren. Voor zover zij in dit verband wijzen op het ontbreken van toestemming van het college voor een calamiteitenuitrit naar de provinciale weg, overweegt de Afdeling het volgende. In het moederplan is voorzien in een calamiteitenontsluiting van de van de Aetsveldselaan naar de Gooilandseweg, die het mogelijk maakt dat brandweerauto's en ambulances direct vanaf de onderhavige locatie via de Gooilandseweg de provinciale weg kunnen bereiken. Voorts heeft het gemeentebestuur een aanvraag voor een vergunning op grond van de Wegenverordening ingediend voor het maken van een calamiteitenontsluiting, welke in behandeling is bij de provincie. Gelet op het verhandelde ter zitting zijn er geen aanwijzingen dat de vergunning uiteindelijk niet wordt verleend.
Voorts hebben [appellanten sub 1] in dit verband tevergeefs betoogd dat de uitvoerbaarheid van het plan onzeker is omdat er thans geen politiek draagvlak meer zou bestaan voor de vestiging van een brandweerkazerne op de onderhavige locatie. Nu het gaat om een omstandigheid die dateert van na het nemen van het bestreden besluit, kan deze gelet op het feit dat de toetsing van het bestreden besluit door de Afdeling wordt verricht aan de hand van feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, niet worden betrokken bij het thans voorliggende geschil. Overigens is niet gebleken van nieuwe besluitvorming ten aanzien van de brandweerkazerne.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.7. [appellant sub 2] betoogt dat artikel 15 van de WRO niet toelaat dat artikel 17 van de voorschriften van het moederplan op gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen" parkeerplaatsen mogelijk maakt.
2.7.1. Ingevolge artikel 17, aanhef en onder g, van de voorschriften van het moederplan kunnen burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, vrijstelling verlenen van het bepaalde in dit plan en toestaan dat parkeerplaatsen en de ontsluiting hiervan worden aangelegd op gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen", voor zover zij niet met "speel- en parkeervoorzieningen uitgesloten" zijn aangegeven.
[appellant sub 2] doelt met zijn bezwaar op de in artikel 17, aanhef en onder g, van de voorschriften van het moederplan opgenomen binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid. Het (onherroepelijke) moederplan staat evenwel niet ter beoordeling in deze procedure.
2.7.2. Voorts betoogt [appellant sub 2] tevergeefs dat een afweging als opgenomen in artikel 5.7 van de voorschriften van het moederplan, waarin is bepaald dat er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden plaatsvindt, ontbreekt. [appellant sub 2] doelt hiermee op het bepaalde in artikel 5.7.1 van de voorschriften van het moederplan. In het wijzigingsplan is van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in dit artikelonderdeel geen gebruik gemaakt. Het moederplan staat niet ter beoordeling in deze procedure.
2.8. Ten aanzien van het betoog dat onvoldoende duidelijkheid bestaat over de calamiteitenuitrit naar de Gooilandseweg, verwijst de Afdeling naar hetgeen zij dienaangaande heeft overwogen in rechtsoverweging 2.5.
2.9. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat onvoldoende is ingegaan op het feit dat het wijzigingsplan onder het beschermd stadsgezicht valt.
2.9.1. In de reactienota zienswijzen is ingegaan op dit aspect. Hieruit blijkt dat bij de opzet van de beoogde nieuwe bebouwing de gemeentelijke welstandscommissie is betrokken. Aan de welstandscommissie is een schetsontwerp voorgelegd. De welstandscommissie heeft een positief welstandsadvies uitgebracht voor de bouwplannen voor de brandweerkazerne. Uit de reactienota zienswijze blijkt dat deze commissie als haar beoordeling heeft uitgesproken dat "het bouwplan een gevoelige westzijde (huizen en tuinen Molenpad), een iets minder gevoelige oostzijde vanwege een forse buffer aan de J.A. Fijnvandraadtlaan en een minder gevoelige zuidzijde aan de Aetsveldselaan heeft, vanwege de op enige afstand aanwezige provinciale weg en het aldaar aanwezige hogere woongebouw.
Tussen de tuinen van de Molenpad-woningen en de locatie is de afrit naar de fietstunnel onder de provinciale weg. De contouren en de massaopbouw van het nieuwe gebouw volgen de specifieke vorm van het betreffende grondstuk, heeft een lagere bouwhoogte aan west- en oostzijde en een markering aan de Aetsveldselaan. De goot- en bouwhoogten, zijn - mede gezien de afstanden tot bestaande bebouwing - redelijk te noemen. De stedenbouwkundige inpassing is hiermee aanvaardbaar."
2.9.2. Op grond van artikel 5.3 van de voorschriften van het moederplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden en het straat- en bebouwingsbeeld bovendien nadere eisen stellen aan de materiaalkeuze en -gebruik, de afstand van de bebouwing tot de zijdelingse bouwgrenzen; de situering en de maatvoering van de gebouwen, de nokrichting van gebouwen en de kleurstelling.
2.9.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich gelet op het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestond om goedkeuring aan het plan te onthouden vanwege de situering binnen het beschermd stadsgezicht.
2.10. [appellant sub 2] betoogt ten slotte dat niet duidelijk is wat een ambulancepost voor de woonkwaliteit van de buurt betekent, in bijzonder de hinder van uitrukkende ambulances in de nachtelijke uren.
De hinder van uitrukkende ambulances in de nachtelijke uren wordt gereguleerd door het Activiteitenbesluit. In artikel 22.2 lid 1 van dit besluit is aangesloten bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, die een apart regime kent voor ongevallenbestrijding. Het geluid als gevolg van het uitrukken van ambulances blijft bij het bepalen van het maximale geluidsniveau buiten beschouwing. Gelet op het feit dat de mogelijke hinder niet in strijd komt met het Activiteitenbesluit en het bevoegd gezag op grond van artikel 2.22, tweede lid, van het Activiteitenbesluit de mogelijkheid heeft maatwerkvoorschriften te stellen met betrekking tot het treffen van technische maatregelen en organisatorische maatregelen, heeft het college in de mogelijke hinder geen aanleiding hoeven zien om goedkeuring te onthouden.
2.11. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van de V.V.E.
2.12. De V.V.E. heeft aangevoerd dat het college geen goedkeuring aan het wijzigingsplan had mogen verlenen, omdat het college van burgemeester en wethouders niet op al haar zienswijzen is ingegaan en het college de reactie van het college van burgemeester en wethouders op de zienswijzen zonder aanvulling heeft overgenomen. Op de zienswijze over de aspecten geluid, parkeren en verkeer, lucht, water en externe veiligheid ontbreekt een reactie.
2.13. In het bestreden besluit heeft het college ingestemd met de reactie van het college van burgemeester en wethouders op de ingebrachte zienswijzen. Naar het oordeel van de Afdeling is in de reactienota op de zienswijzen voldoende ingegaan op de zienswijzen van de V.V.E. Ook de aspecten waar de V.V.E. op heeft gewezen worden in de reactienota besproken.
2.14. Voor zover de V.V.E. betoogt dat er geen zekerheid wordt gegeven over het al dan niet aanvaardbaar zijn van de locatie Molenzicht voor vestiging van de brandweerkazerne met ambulancepost en dat niet is gemotiveerd waarom deze locatie de aangewezen locatie is, verwijst de Afdeling naar hetgeen zij dienaangaande heeft overwogen in rechtsoverweging 2.4.
2.15. De conclusie is dat hetgeen de V.V.E. heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009
224.