200902627/1/H1.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 december 2008 in zaak nr. 08/919 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Voorst.
Bij besluit van 13 mei 2008, voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), heeft het college van burgemeester en wethouders van Voorst (hierna: het college) aan [appellant] vrijstelling verleend voor het gebruik van het bijgebouw op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) als makelaarskantoor.
Bij uitspraak van 17 december 2008, verzonden op 19 december 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 13 mei 2008 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 mei 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [wederpartij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door drs. A.R. ter Avest, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. R.H. van Dijke, advocaat te Apeldoorn, gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 6:11, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend hoger-beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. De aangevallen uitspraak is verzonden op 19 december 2008. Bij brief van 8 april 2009, ingekomen op 9 april 2009, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Vast staat dat het hoger-beroepschrift niet binnen de termijn is ingediend.
2.3. [appellant] betoogt dat niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven. Hij voert daartoe aan dat hij eerst op 7 april 2009 door een ambtenaar van de gemeente Voorst in kennis is gesteld van de uitspraak en hij vervolgens binnen twee weken hoger beroep heeft ingesteld.
2.3.1. [wederpartij] heeft bij brief van 20 februari 2008 over het ontwerp van het vrijstellingsbesluit zijn zienswijze naar voren gebracht. Het college heeft het besluit van 13 mei 2008 bij brief van 22 mei 2008 aan [appellant] gezonden. In dit besluit is vermeld dat één zienswijze is ingediend. Bij het besluit is de daaraan ten grondslag gelegde nota gevoegd, waarin is ingegaan op de zienswijze. Bovendien is [appellant], anders dan hij stelt, door de rechtbank bij brief van 9 juni 2008 krachtens artikel 8:26, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid is gesteld om als partij aan het geding deel te nemen.
Gelet op deze omstandigheden, kon [appellant] zich ervan bewust zijn dat zijn belangen in het geding waren en had het op zijn weg gelegen zich van het verdere verloop van de procedure op de hoogte te stellen. Geen grond bestaat derhalve om de termijnoverschrijding verschoonbaar te acht.
2.4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Sloots
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009