200809429/1/H1.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 november 2008 in zaak nrs. 08/1284 en 08/1356 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heumen.
Bij besluit van 17 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heumen (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Mondriaan Vastgoed Ontwikkeling B.V." (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor onder meer de bouw van negen woningen en een appartementsgebouw op het perceel Dorpstraat/Oude Boterdijk ong. te Heumen (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 19 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft bij brief van 26 augustus 2009 een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2009, waar [appellant], bijgestaan door R.J.G. van Baarsen, en het college, vertegenwoordigd door Th.G. Kateman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Ensink, advocaat te Tilburg, als belanghebbende gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van negen geschakelde woningen en een appartementencomplex met negen appartementen op de hoek van de Dorpstraat en de Oude Boterdijk. Het appartementencomplex bestaat uit drie bouwlagen met een kap. Voorts voorziet het bouwplan in de oprichting van 14 garages en de aanleg van 13 parkeerplaatsen op het achterliggende eigen terrein.
2.2. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Heumen Dorp" omdat op het perceel de bestemming "Garagebedrijf met autoshowroom met ten hoogste één bedrijfswoning" rust. Om verwezenlijking van het bouwplan mogelijk te maken heeft het college vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend.
2.3. Het betoog van [appellant] dat ten onrechte geen bezwaarschriftenprocedure heeft plaats gevonden slaagt niet. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college op grond van artikel 3:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een besluit heeft genomen om de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in Afdeling 3.4 van de Awb van toepassing te verklaren op de voorbereiding van het besluit op de aanvraag om bouwvergunning. Op grond van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb kan tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van Afdeling 3.4 geen bezwaar worden gemaakt.
2.4. [appellant] exploiteert een café annex cafetaria en feestzaal aan de [locatie] te [plaats]. Hij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de woningen zijn voorzien op te geringe afstand van zijn tegenoverliggende horecabedrijf. Ten gevolge van de te verwachten geur- en geluidhinder van zijn horecabedrijf is volgens [appellant] een goed woonklimaat in de nieuw te bouwen woningen niet gegarandeerd. Bovendien vreest hij door de woningen en het appartementengebouw te worden belemmerd in de exploitatie van zijn bedrijf. [appellant] wijst er in dit verband op dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2002 in zaak nr. 200101361/1, waarbij het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland van 30 januari 2001 inzake het ten behoeve van de bouw van zeven woningen op het perceel gewijzigde bestemmingsplan is vernietigd.
2.4.1. In de ruimtelijke onderbouwing is gemotiveerd uiteengezet dat het horecabedrijf voldoet aan de ingevolge de milieuvergunning geldende geluidsnormen en dat met zekerheid kan worden gesteld dat de op een afstand van ongeveer 16 m te bouwen woningen geen hinder zullen ondervinden van het bedrijf in de huidige bedrijfsvoering. Tevens is in de ruimtelijke onderbouwing overwogen dat de voorziene woningen naar verwachting geen stankoverlast van het horecabedrijf zullen ondervinden. Verder heeft het college bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de afstand van het bouwplan tot het horecabedrijf de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" van 16 april 2007 (hierna: de VNG-brochure) in aanmerking genomen. In de VNG-brochure wordt een minimale afstand van 10 m tussen te bouwen woningen en een horecabedrijf aanbevolen. Het onderhavige bouwplan voldoet hieraan. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich had moeten conformeren aan de aanbevolen afstandseisen, zoals die waren opgenomen in de voorheen toegepaste, maar ten tijde van het besluit op bezwaar niet langer gehanteerde VNG-brochure. In verband hiermee is evenmin plaats voor het oordeel dat onvoldoende betekenis is toegekend aan de voormelde uitspraak van de Afdeling. Daarbij is betrokken dat het college thans wel aanvullend onderzoek naar de te verwachten geluid- en geurhinder heeft verricht. Er is derhalve geen aanleiding om aan te nemen dat de geur- of geluidoverlast zodanig zal zijn dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd en het college de vrijstelling om deze reden had moeten weigeren.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door het bouwplan in de bedrijfsvoering wordt beperkt. De rechtbank heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat voor de bedrijfsvoering van [appellant] in dit geval de bestaande woningen die het dichtst bij het bedrijf zijn gelegen bepalend zijn. In de volgens [appellant] in 2008 verleende milieuvergunning is rekening gehouden met deze woningen. Indien deze maatgevende woningen geen beperkingen in de bedrijfsvoering opleveren, kunnen de te bouwen en verder weg gelegen woningen dat evenmin doen. Er is derhalve ook geen reden om aan te nemen dat [appellant] door de bouw van de woningen tot het plaatsen van een koolstoffilter zal worden gedwongen. Evenmin is er aanleiding om aan te nemen dat klachten van de nieuwe bewoners zullen leiden tot strengere eisen, zolang [appellant] voldoet aan de voorschriften van de milieuvergunning.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de woningnood minder nijpend is dan het college heeft gesteld omdat al op verschillende locaties in de gemeente sociale woningbouw wordt gerealiseerd en bovendien sprake is van een krimp van de bevolking. [appellant] verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar het rapport "Bevolkingsdaling" van maart 2008 van de Raad voor het Openbaar bestuur en het conceptrapport "Het kan nog steeds twee kanten op" van 28 mei 2009 van de Adviescommissie verstedelijkingsopgave Stadsregio Arnhem Nijmegen.
2.5.1. Het betoog faalt. In de op 21 december 2006 door de gemeenteraad van Heumen vastgestelde "Woonvisie gemeente Heumen 2006" staat vermeld dat in de gemeente Heumen behoefte bestaat aan betaalbare woningen en appartementen voor starters en jonge gezinnen. Gelet hierop heeft het college op voldoende wijze onderbouwd dat verwacht wordt dat de woningen nodig zijn. De door [appellant] overgelegde rapporten leiden niet tot een ander oordeel, nu daaruit niet kan worden afgeleid dat op korte termijn zodanige geringe vraag naar deze woningen in de gemeente Heumen bestaat dat geoordeeld moet worden dat het college om die reden de vrijstelling had moeten weigeren.
2.6. Ten slotte leidt het betoog van [appellant] dat de in het rapport "Dorpstraat - Oude Boterdijk, te Heumen" van 3 augustus 2007 neergelegde ruimtelijke onderbouwing onjuistheden bevat en dat hierin de te verwachten overlast van aankomend en vertrekkend verkeer onvoldoende wordt onderkend niet tot het daarmee beoogde doel. Weliswaar is in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte vermeld dat [appellant] een koolstoffilter heeft aangebracht, maar zoals uit overweging 2.4.1 volgt, leidt deze constatering niet tot een ander oordeel over de exploitatiemogelijkheden van het horecabedrijf. Van andere onjuistheden is niet gebleken. Gelet op de omvang van het bouwplan, dat bestaat uit in totaal 18 wooneenheden, heeft het college in de te verwachten toename van het verkeer geen aanleiding hoeven zien de vrijstelling te weigeren.
2.7. Voor het overige heeft [appellant] in hoger beroep volstaan met verwijzing naar zijn tegen de ontwerpbesluiten naar voren gebrachte zienswijzen alsmede naar hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de aangevoerde gronden gemotiveerd verworpen. [appellant] heeft geen gronden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling en ten onrechte de bouwvergunning in stand heeft gelaten.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009