ECLI:NL:RVS:2009:BJ9510

Raad van State

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200809312/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Wassenaar inzake bouwvergunning voor balustrade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, dat op 30 oktober 2007 opnieuw besloot op het bezwaar van de appellanten tegen een eerder besluit van 11 maart 2004. Dit eerdere besluit betrof de verlening van een vrijstelling en bouwvergunning voor het plaatsen van een balustrade op de uitbouw van een woning op een specifiek perceel. Het college verklaarde het bezwaar van de appellanten ongegrond. De rechtbank 's-Gravenhage had eerder, op 24 november 2008, het beroep van de appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard. De appellanten stelden hoger beroep in bij de Raad van State, waarbij zij hun gronden aanvulden in januari 2009.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandelde de zaak op 31 augustus 2008. De welstandscommissie van de gemeente Wassenaar had op 6 augustus 2007 een positief advies uitgebracht over de balustrade, dat later nader gemotiveerd werd. De appellanten betoogden dat de rechtbank niet had onderkend dat het college het advies van de welstandscommissie niet zonder nadere toelichting aan zijn oordeel over welstand had mogen leggen. De Afdeling oordeelde dat het college, hoewel niet gebonden aan het welstandsadvies, dit advies in beginsel doorslaggevende betekenis mocht toekennen, tenzij er gebreken in het advies waren.

De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het advies van de welstandscommissie geen gebreken vertoonde en dat de motivering van de aangevallen uitspraak niet tekortschiet. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200809312/1/H1.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 november 2008 in zaak nr. 07/9430 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar (hierna: het college) opnieuw beslist op het door [appellanten] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant]) gemaakte bezwaar tegen zijn besluit van 11 maart 2004 tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning aan [vergunninghouder] voor het plaatsen van een balustrade op de uitbouw van de woning op het perceel [locatie] (hierna: het perceel). Hierbij heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 november 2008, verzonden op 27 november 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 januari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. S.A.P. van den Berg, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Waleboer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ten aanzien van de balustrade heeft de welstandscommissie van de gemeente Wassenaar (hierna: de welstandscommissie) op 6 augustus 2007 een positief advies uitgebracht. Op 17 september 2007 heeft de welstandscommissie haar advies op verzoek van het college nader gemotiveerd.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het op 6 augustus 2007 door de welstandscommissie uitgebrachte advies niet zonder nadere toelichting aan zijn oordeel over welstand ten grondslag had mogen leggen. Hiertoe voert hij aan dat dit advies naar inhoud en wijze van totstandkoming gebreken vertoont.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met rtikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
2.2.2. Niet in geschil is dat [appellant] en afzonderlijk door de welstandscommissie over het bouwplan zijn gehoord, omdat [appellant] verhinderd was de vergadering van de commissie op 23 juli 2007 bij te wonen. Anders dan [appellant] betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat hij door het horen in een afzonderlijke vergadering in zijn belangen is geschaad. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat [appellant] op 6 augustus 2007 daadwerkelijk door de welstandscommissie is gehoord. Dat de welstandscommissie in wisselende samenstelling bijeen is gekomen, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank heeft in dit verband terecht betekenis toegekend aan het feit dat de commissievergaderingen van 23 juli 2007 en 6 augustus 2007 in ieder geval dezelfde voorzitter hadden. Voorts brengt het enkele feit dat verschillende personen bij de beoordeling van het bouwplan betrokken zijn geweest, niet met zich dat het welstandsadvies op onjuiste of gebrekkige wijze tot stand is gekomen. Dat [appellant] de welstandscommissie eerst nadat [vergunninghouder] was gehoord, heeft kunnen wijzen op het feit dat de balustrade vanaf de openbare weg zichtbaar is, leidt evenmin tot een ander oordeel. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de welstandscommissie naar aanleiding van de vergadering van 6 augustus 2007 een onderzoek ter plaatse heeft ingesteld, teneinde kennis te vergaren over de relevante feiten en af te wegen belangen, zodat het advies op een juiste feitelijke grondslag berust.
Niet gebleken is dat de welstandscommissie aan [vergunninghouder] concrete toezeggingen heeft gedaan omtrent de inhoud van het advies.
[appellant] betoogt dan ook tevergeefs dat de welstandscommissie zijn taak niet zonder vooringenomenheid heeft vervuld. De omstandigheid dat in het verslag van de vergadering van 23 juli 2007, waar alleen [vergunninghouder] is gehoord, staat vermeld "resultaat positief", leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat in dit verslag tevens duidelijk staat vermeld dat een definitieve heroverweging zal plaatsvinden, nadat ook [appellant] zijn visie naar voren heeft gebracht. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat ook uit het verslag van de vergadering van 6 augustus 2007 niet blijkt dat de welstandscommissie reeds een besluit genomen had.
Aan het advies van de welstandscommissie ligt voorts onder meer ten grondslag dat de balustrade in overeenstemming is met de welstandsnota "Handboek Welstand en Beeldkwaliteit Wassenaar" uit 2004 (hierna: de welstandsnotitie). Hierbij heeft de commissie in aanmerking genomen dat de balustrade weliswaar aan een openbare weg is gesitueerd, maar dat de smalle toegang en de aard van het gebruik van die weg een semi-openbare situatie bepalen. De welstandscommissie heeft opgemerkt dat geen sprake is van een doorgaande weg, fietspad of voetpad. Anders dan [appellant] betoogt, is niet gebleken dat de welstandscommissie een te zwaar belang heeft toegekend aan het semi-openbare karakter van bedoelde weg. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het een doorgang betreft naar achter de woning van [appellant] gelegen garages. Voorts heeft het college ter zitting toegelicht dat het karakter van de balustrade moet worden bezien in relatie tot de omgeving, waarbij de publieke ruimte in de stedelijke context van groter belang is dan het privé-domein. In de welstandsnotitie wordt derhalve onderscheid gemaakt tussen de zichtbare zijde aan de openbare straat en de achterzijde. Tot slot is evenmin gebleken dat de welstandscommissie bewust naar een positief advies heeft toegewerkt. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat die commissie in redelijkheid tot het advies heeft kunnen komen. Hierbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat een onderzoek ter plaatse heeft plaatsgevonden.
Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming geen gebreken vertoont. Voorts heeft [appellant] geen tegenrapport van een andere deskundig te achten persoon of instantie overgelegd waaruit blijkt dat het welstandsadvies niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college het advies aan zijn oordeel over welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt dat de motivering van de aangevallen uitspraak tekortschiet. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank enerzijds heeft overwogen dat de gang van zaken rond de behandeling van het bouwplan door de welstandscommissie de schijn van vooringenomenheid oproept, terwijl zij anderzijds heeft overwogen dat niet kan worden gezegd dat het advies van de welstandscommissie om die reden onzorgvuldig tot stand is gekomen.
2.3.1. De zinsnede met betrekking tot de behandeling van het bouwplan door de welstandscommissie moet worden opgevat als een overweging ten overvloede, nu deze niet dragend is voor het dictum van de aangevallen uitspraak. Gelet op hetgeen in 2.2.2. is overwogen, kan aan de door [appellant] aangehaalde passage uit de aangevallen uitspraak bovendien niet de betekenis worden toegekend die hij daaraan gehecht wil zien, omdat de daarin gesuggereerde schijn van vooringenomenheid niet door relevante feiten of omstandigheden bevestigd wordt. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de motivering van de aangevallen uitspraak tekortschiet.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009
357-593.