ECLI:NL:RVS:2009:BJ9506

Raad van State

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808602/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Waterschap Hunze en Aa's over nadeelcompensatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin het beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het Waterschap Hunze en Aa's ongegrond werd verklaard. Het dagelijks bestuur had op 19 december 2006 aan [appellant] een nadeelcompensatie van € 8.924,00 toegekend voor schade aan zijn woning, veroorzaakt door het slaan van een damwand in het Termunterzijldiep. Het dagelijks bestuur verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit op 21 december 2007 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de schade voor 20% aan de damwand kon worden toegeschreven en dat de overige schade het gevolg was van andere factoren, zoals de ouderdom van de woning en de bodemgesteldheid.

Tijdens de zitting bij de Raad van State op 2 juni 2009 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door een rechtsbijstandverlener en een deskundige. Het dagelijks bestuur werd vertegenwoordigd door medewerkers van het waterschap. Na de zitting werd het onderzoek heropend, en er werden aanvullende deskundigenrapporten ingediend. De rechtbank had overwogen dat de deskundigenrapporten geen aanknopingspunten boden voor een groter aandeel in de schade dan 20% en dat de gevolgen van de grondwaterdaling tot het normale maatschappelijke risico van [appellant] behoorden.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat het waterschap hem had moeten waarschuwen voor de gevolgen van de damwand en dat de schade groter was dan 20%. De Raad van State oordeelde echter dat [appellant] niet had aangetoond dat de damwand in combinatie met de populieren de oorzaak van de schade was. De deskundigenrapporten bevestigden dat de schade ook zonder de damwand zou zijn opgetreden. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

200808602/1/H2.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 13 oktober 2008 in zaak nr. 08/103 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap Hunze en Aa's.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2006 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Hunze en Aa's (hierna: het dagelijks bestuur) aan [appellant] € 8.924,00 aan nadeelcompensatie toegekend.
Bij besluit van 21 december 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 oktober 2008, verzonden op 16 oktober 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 december 2008.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. W. Kattouw, rechtsbijstandverlener, en ir. D. Boels, deskundige, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door J. Zantvoort en mr. J. Zandvoort, werkzaam bij het Waterschap, verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting als bedoeld in artikel 8:65 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Awb heropend. Bij brief van 21 juli 2009 heeft het dagelijks bestuur gereageerd op een door [appellant] overgelegd deskundigenrapport van 20 mei 2009, waarop [appellant] bij brief van 18 september 2009 weer heeft gereageerd. Met toestemming van partijen is geen nadere zitting gehouden.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Nadeelcompensatieverordening Wetterskip Fryslân (hierna: de verordening) kent het dagelijks bestuur aan degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van rechtmatige publiekrechtelijke besluiten of handelingen van het waterschap op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven en de vergoeding van die schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
2.2. [appellant] heeft het dagelijks bestuur verzocht om vergoeding van schade aan zijn woning aan de [locatie] te Termunterzijl, ontstaan door het slaan van een damwand in het Termunterzijldiep in 1999 en 2000 ter vervanging van de open beschoeiing. Doordat de zes populieren voor de woning door de aanwezigheid van de damwand niet meer direct water uit het Termunterzijldiep kunnen halen, onttrekken de populieren het grondwater aan het perceel. Dat heeft tot verlaging van de grondwaterstand op het perceel geleid, waardoor de scheurvorming en verzakking van het voorhuis van de woning is ontstaan, aldus [appellant].
2.3. Het besluit van 19 december 2006 is genomen op advies van de adviescommissie nadeelcompensatie van 25 september 2006, dat mede gebaseerd is op het rapport van het bureau Koops & Romeijn grondmechanica van 9 september 2006. Het besluit op bezwaar van 21 december 2007, waarbij het besluit van 19 december 2006 is gehandhaafd, is genomen op advies van de commissie behandeling bezwaarschriften waterschap Hunze en Aa's van 19 oktober 2007. In dat advies is gereageerd op het rapport van Geoconsult Noord van 12 juli 2007, dat in opdracht van de sector civiel van de rechtbank is verricht naar aanleiding van het verzoek van [appellant] om het uitbrengen van een voorlopig deskundigenbericht.
2.4. Aan het besluit van 19 december 2006 heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat de door [appellant] gestelde schade bestaande uit scheurvorming en verzakking van het voorhuis van de woning maar voor 20% kan worden toegeschreven aan het aanbrengen van de damwand. Aan het besluit van 21 december 2007, waarbij het besluit van 19 december 2006 is gehandhaafd, heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat het rapport van Geoconsult Noord niet tot een andere conclusie leidt. De schade zou ook zonder de damwand zijn ontstaan. Vóór 1999 vertoonden de muren van de woning al scheurvorming. De schade is het gevolg van een samenstel van factoren zoals de gedaalde grondwaterstand, de samenstelling van de bodem ter plaatse, de fundering van de woning en de ouderdom van de uit 1900 á 1910 daterende woning. Door de aanwezigheid van de populieren kan enige aanvullende zetting worden verwacht. Het plaatsen van de damwand heeft daarop een versterkend effect gehad. Door de waterremmende damwand zal de grondwaterstand tijdens droge perioden extra dalen en zullen extra zettingen optreden. Het dagelijks bestuur heeft het aandeel van het waterschap in de door [appellant] gestelde schade overeenkomstig de adviezen op 20% gesteld.
2.5. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat de deskundige rapporten van Koops & Romeijn en Geoconsult Noord geen aanknopingspunten bieden om van een groter aandeel in de schade dan 20% uit te gaan. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat wijziging van de infrastructurele situatie en de verlaging van de grondwaterstand tot het normale maatschappelijke risico behoort van [appellant] en dat niet is gebleken dat het dagelijks bestuur heeft nagelaten hem te waarschuwen voor de mogelijke gevolgen van een eventuele grondwaterdaling of meer onderzoek had moeten doen.
2.6. [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat het waterschap tijdig had moeten waarschuwen dat het slaan van een damwand verlaging van de grondwaterstand in het gebied naast de vaart tot gevolg zou hebben en dat de gevolgen des te groter zouden zijn door de aanwezigheid van bomen. Nu het waterschap dit heeft nagelaten, heeft hij pas na het zichtbaar worden van de schade maatregelen ter beperking van verdere schade kunnen nemen. Het dagelijks bestuur dient volgens hem daarom een groter deel dan 20% van de schade voor haar rekening te nemen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [appellant] bij brief van 20 mei 2009 deskundigenrapporten van Freelance Bureau Boels (hierna: Boels) van 8 mei 2008 en van 30 april 2009 overgelegd.
Subsidiair betwist [appellant] dat de aanwezigheid van bomen op zijn perceel een extra verlagend effect op de grondwaterstand zou hebben gehad, omdat uit de rapporten blijkt dat dit effect alleen in zeer droge zomers aanwezig is en nergens uit de beschikbare stukken blijkt dat daarvan sprake is geweest.
2.7. Dit betoog slaagt niet.
Voor zover [appellant] betoogt dat het dagelijks bestuur een groter deel dan 20% van te schade dient te betalen en er dus een kleiner deel van de schade binnen zijn normaal maatschappelijk risico valt, omdat het op de weg van het dagelijks bestuur had gelegen hem te waarschuwen voor de mogelijke gevolgen van het slaan van een damwand in combinatie met de aanwezige populieren, treft dit geen doel.
Van het bestaan van de door [appellant] bedoelde waarschuwingsplicht zou sprake kunnen zijn indien zou vaststaan dat het slaan van de damwand in combinatie met de aanwezigheid van de zes populieren de oorzaak van de schade zou zijn. [appellant] heeft dat echter niet aannemelijk gemaakt en heeft daarmee evenmin aangetoond dat een groter deel dan 20% van de gestelde schade voor vergoeding in aanmerking komt. Het rapport van Deltares van 15 juli 2009, dat in opdracht van het dagelijks bestuur is opgesteld als reactie op de rapporten van Boels, onderschrijft de conclusie van de deskundigenrapporten van Koops & Romeijn en Geoconsult Noord dat een combinatie van factoren heeft geresulteerd in de schade. In genoemde rapporten worden de slechte kwaliteit van de fundering bij aanvang van de werkzaamheden, de aanwezigheid van de groeiende bomen en als gevolg daarvan dalende grondwaterstand, de aanpassing aan de woning, hetgeen heeft geleid tot een gewijzigde belasting op de fundering, de min of meer ondoorlatende beschoeiing waardoor infiltratie van water vanuit het kanaal is belemmerd en vervolgens het inbrengen van de damwandplanken genoemd. Volgens genoemde rapporten heeft het slaan van de damwand wel bijgedragen aan het versneld optreden van schade en heeft de aanwezigheid van de populieren in die situatie bijgedragen tot enige aanvullende zetting, maar zou de schade ook zonder de werkzaamheden zijn ontstaan. Voor de stelling in het rapport Boels dat zonder de damwand de schade eerst zou zijn opgetreden na 65 jaar, zijn geen concrete aanknopingspunten te vinden, nu het pand al vóór het slaan van de damwand zowel scheuren als herstelde voegen vertoonde. Dat alleen bij ongelijkmatige zetting van de grond scheuren zouden optreden als gevolg van daling van de grondwaterstand, betekent evenmin dat de damwand in combinatie met de aanwezige populieren de oorzaak van de schade is. Zelfs als de aanpassing van de woning niet of nauwelijks zou hebben geleid tot een verandering van de belasting van de fundering, zoals [appellant] betoogt, dan is dat onvoldoende voor de conclusie dat het slaan van de damwand in combinatie met de aanwezigheid van de zes populieren meer dan 20% van de schade tot gevolg zou hebben gehad.
Daarbij komt dat het volgens het rapport van Geoconsult Noord niet gebruikelijk is ook de invloed van bomen op de situatie waarin de damwand is geslagen te onderzoeken, met name niet omdat ter plaatse sprake is van relatief waterondoorlatende kleilagen, waardoor de verandering van infiltratie vanuit het kanaal beperkt zal zijn; alleen wanneer een damwand een watervoerende zandlaag afsluit (een bodem bestaande uit klei-zand-klei), kan een geohydrologisch onderzoek worden overwogen wanneer in de directe nabijheid panden met een matige tot slechte bouwkundige staat aanwezig zijn, aldus het rapport. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat het waterschap in vergelijkbare gevallen anders zou handelen en waardoor een groter deel van de schade buiten zijn normaal maatschappelijk risico zou vallen.
Ook het subsidiaire betoog van [appellant] treft geen doel. In dat verband is van belang dat in het rapport van Geoconsult Noord wordt gesteld: "Door de geplaatste bomen kan met name tijdens droge zomers enige zetting (ca 15 mm) en daarmee schade worden verwacht, ook zonder de aangebrachte damwand." Dat biedt geen steun aan [appellant]s subsidiaire betoog.
2.8. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de manier waarop de woning is gefundeerd, op stalen platen, heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Daartoe voert hij aan dat indien de woning op houten palen zou zijn gebouwd, de gevolgen van de grondwaterdaling groter zouden zijn geweest. Daarbij komt dat de wijze waarop de woning is gefundeerd hem niet kan worden tegengeworpen, nu de woning is gebouwd door een rechtsvoorganger van het dagelijks bestuur en de het dagelijks bestuur wist, althans kon weten dat de woning op staal is gefundeerd.
2.9. Dat betoog slaagt evenmin.
Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank niet overwogen dat de schade minder zou zijn geweest indien de woning op houten palen zou zijn gebouwd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de beschikbare informatie geen aanknopingspunten biedt voor de stelling van [appellant] dat het dagelijks bestuur vanwege het aanbrengen van de damwand voor een groter percentage dan 20% van de schade verantwoordelijk zou moeten worden gehouden. Volgens het rapport van Geoconsult kan de vóór 1999 opgetreden schade worden verklaard uit de bodemopbouw en de belasting van de woning op de bodem; alhoewel de fundering op staal voor de periode waarin de woning is gebouwd gebruikelijk was, is deze zettinggevoelig en dus, naar huidige inzichten, minder geschikt, aldus het rapport. Schade die is veroorzaakt door de wijze waarop de woning is gefundeerd, wat daar verder ook van zij, komt evenwel niet voor vergoeding in aanmerking op grond van de verordening, omdat deze schade niet het gevolg is van publiekrechtelijke rechtmatige besluiten of handelingen van het waterschap.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009
299.