200904449/2/R2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. Bewonersvereniging Schildersbuurt, Waddenbuurt en Koog Bloemwijk, gevestigd te Zaandam,
verzoekers,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 12 mei 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Zaanstad (hierna: de raad) bij besluit van 20 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Vincent van Goghweg".
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2009, en de Bewonersvereniging Schildersbuurt, Waddenbuurt en Koog Bloemwijk (hierna: de bewonersvereniging) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2009, beroep ingesteld.
Bij brief bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2009 heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2009, heeft de bewonersvereniging de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 16 september 2009, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde 1] en mr. R. Busscher, advocaat te Haarlem, de bewonersvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2], en het college, vertegenwoordigd door mr. L. van Nieuwenhuizen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. D.P. Struijk en P.L. de Vries, ambtenaren in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen is een nader stuk in het geding gebracht.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De bewonersvereniging betoogt dat in het onderhavige plan ten onrechte nieuwe woningbouwlocaties zijn opgenomen, nu daardoor een tekort aan parkeerplaatsen ontstaat, de verkeersonveiligheid toeneemt, het groen uit de buurt verdwijnt en de bebouwingsdichtheid onaanvaardbaar toeneemt.
[verzoeker sub 1] betoogt dat een tekort aan parkeerplaatsen zal ontstaan als gevolg van het realiseren van bebouwing op het Voorslagterrein en betoogt daarnaast dat de lichtinval in zijn woning als gevolg van de woningbouwmogelijkheden op het Voorslagterrein onaanvaardbaar vermindert en zijn uitzicht en privacy hierdoor zullen worden aangetast.
2.3. Ter zitting heeft de bewonersvereniging haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening beperkt tot de woningbouwlocatie ter plaatse van het Voorslagterrein.
2.4. Wat betreft het standpunt van de bewonersvereniging dat het groen uit de buurt verdwijnt als gevolg van de woningbouwplannen op het Voorslagterrein, overweegt de voorzitter dat in de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2008 (zaak nrs.
200705395/1, 200705270/1 en 200705171/1) met betrekking tot de verleende vrijstelling en bouwvergunning ten behoeve van het realiseren van voornoemde woningbouwplannen, is overwogen dat aan andere belangen een zwaarder gewicht mocht worden toegekend dan aan het belang van het behoud van het openbaar groen ter plaatse. In hetgeen de vereniging in de onderhavige zaak heeft aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanleiding voor de verwachting dat in de hoofdzaak hieromtrent een ander oordeel zal worden uitgesproken.
2.5. In de door de raad opgestelde memo's van 18 juni 2008 en 25 juni 2009 is geconcludeerd dat ter plaatse van het Voorslagterrein naast de parkeerplaatsen voor de nieuwbouw voldoende parkeerplaatsen voor de buurt resteren. In het in opdracht van [verzoeker sub 1] opgestelde memo "Resultaten Parkeeronderzoek te Zaanstad" van Advin van 21 november 2008 (hierna: het Advin-onderzoek) wordt geconcludeerd dat alleen op donderdagavond, wanneer de kunstuitleen ter plaatse is geopend, de aanvullende parkeercapaciteit van 41 parkeerplaatsen onvoldoende is nu op die avond behoefte bestaat aan 45 aanvullende parkeerplaatsen. Op de overige onderzochte dagen is volgens het Advin-onderzoek sprake van voldoende parkeerplaatsen.
De voorzitter overweegt dat de raad bij de berekening van de parkeercapaciteit mocht uitgaan van een gemiddelde behoefte en dat het enkele feit dat op piekmomenten de parkeercapaciteit mogelijk niet geheel voldoet voorshands geen aanleiding geeft voor de verwachting dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat het college zich daarom niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Woondoeleinden" ter plaatse van het Voorslagterrein niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij betrekt de voorzitter dat slechts sprake is van een gesteld - en bovendien door de raad betwist - tekort van 4 parkeerplaatsen en dat ook volgens het Advin-onderzoek in een gemiddelde situatie voldoende parkeerplaatsen aanwezig zullen zijn. In verband hiermee is verder van belang dat de bewonersvereniging zich weliswaar op het standpunt heeft gesteld dat bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen ten behoeve van de te realiseren woningen op het Voorslagterrein is uitgegaan van verouderd beleid, maar dat - nog daargelaten de vraag of het nieuwe beleid in dit geval van toepassing is - de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat met toepassing van het nieuwe parkeerbeleid het aantal benodigde parkeerplaatsen ten behoeve van de nieuwbouw slechts 8 hoger uitvalt. Volgens het nieuwste parkeermemo van de raad van 25 juni 2009 resteren ook in die situatie voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de buurt. Gelet hierop ziet de voorzitter geen grond voor de verwachting dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat ter plaatse van het Voorslagterrein onvoldoende parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd en dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.6. Wat betreft de verkeersonveiligheid die volgens de bewonersvereniging zal ontstaan als gevolg van het verdwijnen van de bestaande aansluiting van de Govert Flinckstraat op de Vincent van Goghweg, overweegt de voorzitter dat ter plaatse van de huidige aansluiting weliswaar een woonbestemming is opgenomen maar dat ongeveer 13 meter ten oosten daarvan in het plan door middel van het opnemen van een verkeersbestemming ter plaatse een nieuwe aansluiting is mogelijk gemaakt. Ter zitting is in dit verband weliswaar gebleken dat deze aansluiting niet zal worden opengesteld voor autoverkeer, maar gelet op de breedte van deze aansluiting en de hiervoor geldende bestemming sluit het plan het gebruik van deze aansluiting door autoverkeer niet uit. Het verdwijnen van een aansluiting van de Govert Flinckstraat op de Vincent van Goghweg is derhalve niet het gevolg van het onderhavige plan, zodat in zoverre geen grond bestaat voor de verwachting dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat als gevolg van dit plan de verkeersveiligheid ter plaatse afneemt.
Met betrekking tot het standpunt van [verzoeker sub 1] en de bewonersvereniging dat in het plan ten onrechte is uitgegaan van het verdwijnen van de bestaande aansluiting nu het verkeersbesluit tot het opheffen van deze aansluiting is ingetrokken, overweegt de voorzitter dat de raad ter zitting heeft gesteld dat het verkeersbesluit was genomen met een onjuiste juridische grondslag en dat dit in een nieuw besluit zal worden hersteld. Gelet hierop ziet de voorzitter in de intrekking van voornoemd verkeersbesluit geen grond voor de verwachting dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat het plan voor zover daarin de bestemming "Woondoeleinden" is toegekend aan de gronden ter plaatse van de bestaande aansluiting niet uitvoerbaar is.
2.7. De kortste afstand tussen de woning van [verzoeker sub 1] en het dichtstbijzijnde plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" is ongeveer 6 meter. De voorgevel van de woning is georiënteerd op dit plandeel. Uit de plankaart in samenhang bezien met de planvoorschriften volgt dat de ter plaatse van het desbetreffende plandeel toegestane bouwhoogte 9 meter bedraagt. In opdracht van [verzoeker sub 1] is door Spektra Projectmanagement een bezonningsstudie verricht. In het ter zake opgestelde rapport "Rapportage bezonning, [locatie] te [plaats]" van 18 december 2008 (hierna: de rapportage bezonning) zijn de gevolgen van de realisering van de bebouwing, die ter plaatse wordt mogelijk gemaakt, voor de woning van [verzoeker sub 1] beschreven in de vorm van schaduwwerking en verminderde daglichttoetreding. Door het college is ter weerlegging van dit rapport verwezen naar door de raad vervaardigde computertekeningen. Nu evenwel uit de twee computertekeningen van de raad, die door [verzoeker sub 1] als productie bij zijn beroepschrift zijn meegezonden, niet blijkt op welk moment de nieuwe bebouwing schaduwwerking heeft op de woning van [verzoeker sub 1], is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet inzichtelijk op basis van welke uitgangspunten de door het college gemaakt belangenafweging op dit punt is gemaakt en waarom deze niet onredelijk is. Nu onomkeerbare gevolgen kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ziet de voorzitter derhalve aanleiding het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" zoals gemarkeerd op de bij deze uitspraak behorende kaart, bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
2.8. In hetgeen de bewonersvereniging en [verzoeker sub 1] voor het overige hebben aangevoerd, ziet de voorzitter voorshands geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan andere plandelen ter plaatse van het Voorslagterrein dan het voornoemde plandeel, in de hoofdzaak zal worden vernietigd.
2.9. Gelet hierop bestaat aanleiding om de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening voor zover die betrekking hebben op die andere plandelen, af te wijzen.
2.10. Het college dient ten aanzien van [verzoeker sub 1] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van de bewonersvereniging bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 12 mei 2009, kenmerk 2009-19749, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het op de bij deze uitspraak behorende kaart gemarkeerde plandeel;
II. wijst het verzoek van Bewonersvereniging Schildersbuurt Waddenbuurt en Koog Bloemwijk voor het geheel en het verzoek van [verzoeker sub 1] voor het overige af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan [verzoeker sub 1] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2009