200806501/1/R2.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 24 juni 2008, kenmerk 2008/0090968, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Raalte (hierna: de raad) bij besluit van 22 november 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Bestemmingsplannen Raalte, partiële herziening intensieve veehouderij".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 22 september 2007 (lees: 2008).
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de raad, vertegenwoordigd door mr. V.A. Textor, advocaat te Zwolle, als partij gehoord.
2.1. Anders dan het college betoogt, leidt het feit dat [appellant] geen zienswijze tegen het ontwerp van het plan heeft ingediend, niet tot een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. Hiertoe wordt overwogen dat uit de stukken blijkt en ter zitting door de raad is erkend dat op of omstreeks het tijdstip waarop het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, op de website van de gemeente Raalte informatie heeft gestaan waaruit kon worden afgeleid dat een belanghebbende het niet indienen van een zienswijze niet zou worden tegengeworpen in het geval hij langdurig in het buitenland verblijft.
2.1.1. Niet in geschil is dat [appellant] ten tijde van de termijn voor het indienen van een zienswijze in verband met familie-omstandigheden in het buitenland verbleef, welk verblijf uiteindelijk drie maanden heeft geduurd. Gelet op het voorgaande, acht de Afdeling het niet indienen van een zienswijze in dit geval verschoonbaar. Het beroep van [appellant] is dan ook ontvankelijk.
2.2. Met het plan wordt blijkens de toelichting beoogd het beleid voor de intensieve veehouderij zoals dat in het door provinciale staten van Overijssel vastgestelde en bekendgemaakte reconstructieplan "Salland-Twente" (hierna: het reconstructieplan) is opgenomen, bindend vast te leggen in de geldende bestemmingsplannen.
2.3. [appellant] richt zich in deze procedure tegen de aanduiding "landbouwontwikkelingsgebied" dat betrekking heeft op het gebied ten westen van Luttenberg. [appellant] voert daartoe aan dat de begrenzing van dit landbouwontwikkelingsgebied zeer ongelukkig is gekozen.
2.4. Ingevolge artikel 29, derde lid, van de Reconstructiewet concentratiegebieden (hierna: Rwc), zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, kan het inbrengen van bedenkingen als bedoeld in artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of beroep als bedoeld in artikel 54, tweede lid, onder d, van die wet, geen betrekking hebben op die onderdelen van een bestemmingsplan die voortvloeien uit een bekendgemaakt reconstructieplan.
2.4.1. De Afdeling stelt vast dat de begrenzing van de aanduiding "landbouwontwikkelingsgebied" ten westen van Luttenberg, waarop het beroep van [appellant] ziet, voortvloeit uit de zonering intensieve veehouderij, zoals deze is neergelegd in het door provinciale staten vastgestelde reconstructieplan. Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2006 in zaak nr.
200408033/1, volgt dat ten aanzien van het reconstructieplan beroep heeft opengestaan tegen de daarin neergelegde zonering intensieve veehouderij. Deze zonering is, voor zover hier van belang, in rechte onaantastbaar. Niet in geschil is dat deze zonering, voor zover hier van belang, één op één is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Dit onderdeel van het voorliggende bestemmingsplan valt dan ook onder de reikwijdte van bovenvermeld artikel 29, derde lid, van de Rwc. Derhalve kunnen de bedenkingen en het beroep daarop geen betrekking hebben en was er voor een inhoudelijke beoordeling van de bedenkingen door het college geen plaats.
2.4.2. De door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat hij eerst in 2007 op zijn in het beroepschrift vermelde adres is gaan wonen en daarom niet in staat is geweest in rechte op te komen tegen het reconstructieplan, doet er niet aan af dat de in het reconstructieplan neergelegde zonering, voor zover hier van belang, in rechte onaantastbaar is geworden en dat bovenvermeld artikel 29, derde lid, van de Rwc aan een inhoudelijke beoordeling van de bedenkingen en het beroep in de weg staat. Overigens is ter zitting onbetwist naar voren gekomen dat [appellant] de betreffende gronden reeds in eigendom had ten tijde van het openstaan van beroep tegen de bedoelde in het reconstructieplan neergelegde zonering.
2.4.3. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009