200807579/1/H2.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 september 2008 in zaak nr. 08/388 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden.
Bij besluit van 14 juni 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (hierna: de raad) een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 27 december 2007 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 september 2008, verzonden op 3 september 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 13 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 november 2008.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. Baijens, advocaat te Oude Willem (hierna: de advocaat), is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend, indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
2.2. De gevraagde toevoeging heeft betrekking op rechtsbijstand door de advocaat voor advisering over het al dan niet aanvaarden van een erfenis. Aan de weigering deze toevoeging te verlenen, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 27 december 2007, heeft de raad ten grondslag gelegd dat het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs kan worden overgelaten aan [appellant] zelf, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling buiten de sfeer van de Wrb.
2.3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de advisering over het al dan niet aanvaarden van een erfenis in dit geval een belang betreft als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen sprake is van een juridisch geschil tussen de betrokken notaris en [appellant] waarvoor rechtsbijstand verleend kan worden. De stelling van [appellant] dat de notaris slechts tegen een commercieel tarief advies wilde geven en anders geen informatie wilde verstrekken, wat daar ook van zij, leidt er niet toe dat de toevoeging betrekking heeft op een juridisch geschil met de notaris. [appellant] had advies nodig om te bepalen, of hij de erfenis wel of niet moest aanvaarden. Voor dit advies is de bijstand van een advocaat niet noodzakelijk. [appellant] had ook de mogelijkheid daarvoor advies te vragen van een andere vertrouwenspersoon of instantie buiten de sfeer van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Het argument van [appellant] dat hij zich, nu hij was ingesloten in een penitentiaire inrichting, tot niemand kon wenden die deskundig genoeg was om advies te geven, slaagt niet. De raad merkt in zijn verweerschrift terecht op dat [appellant] zich tot het maatschappelijk werk in de penitentiaire inrichting of een andere de penitentiaire hulpverlener had kunnen wenden, die voor [appellant] zakelijk advies via de notaristelefoon dan wel rechtstreeks van de betrokken notaris had kunnen krijgen.
Dat [appellant] voorts een laag opleidingsniveau heeft, verslaafd is en een psychische handicap heeft, zoals hij heeft gesteld, is voor het oordeel of hij in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand niet relevant en leidt er niet toe dat een toevoeging had moeten worden verstrekt voor bijstand door de advocaat.
Gelet hierop heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een toevoeging in redelijkheid kunnen afwijzen en dit besluit in bezwaar mogen handhaven, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009