200901139/1/H2.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2009 in zaak nr. 08/405 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.
Bij besluit van 17 januari 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 21 december 2007 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 januari 2009, verzonden op 22 januari 2009, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 10 maart 2009 en 2 april 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2009, waar [appellant], in persoon, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend, indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
2.2. De raad voert ten aanzien van de toepassing van de Wrb het beleid neergelegd in het Handboek Toevoegen 2007 (hierna: het Handboek). Volgens aantekening 31 bij artikel 12 van de Wrb in het Handboek moet worden beoordeeld of de noodzaak bestaat juridische bijstand te verlenen. Als deze niet geïndiceerd is, dient de aanvraag om toevoeging te worden afgewezen, waarbij rechtzoekende zonodig gewezen kan worden op andere meer geëigende vormen van hulpverlening, zoals maatschappelijk werk, slachtofferhulp of het bureau sociaal raadslieden. Bovendien kan de rechtsbijstand worden geweigerd indien de aanvraag in een prematuur stadium wordt ingediend. Binnen redelijke grenzen mag van de rechtzoekende verwacht worden dat deze zelf het nodige onderneemt om het probleem tot een goed einde te brengen. Het niet beschikken over juridische kennis maakt niet dat er een noodzaak tot juridische bijstand bestaat.
2.3. De gevraagde toevoeging heeft betrekking op rechtsbijstand door een advocaat voor advisering over een geschil met een volkstuinvereniging, waarvan [appellant] grond huurt, over het afbouwen van een plantenkas. Aan de weigering deze toevoeging te verlenen, zoals gehandhaafd bij het besluit van 21 december 2007, heeft de raad ten grondslag gelegd dat het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs kan worden overgelaten aan [appellant] zelf, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling buiten de sfeer van de Wrb. Er is onvoldoende aangetoond dat [appellant] reeds voldoende heeft ondernomen en dat het geschil zich in een fase bevindt waarin rechtsbijstand van een advocaat noodzakelijk is, aldus de raad.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat de raad de toevoeging op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb gelezen in samenhang met aantekening 31 bij artikel 12 van de Wrb in het Handboek terecht heeft geweigerd. In deze fase van het geschil, dat ziet op de problematiek rondom het afbouwen van de kas, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien, waarom [appellant] niet in staat zou zijn zelf, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling, met het bestuur van de volkstuinvereniging in overleg te treden teneinde het geschil zonder juridische bijstand van een advocaat tot een goed einde te brengen.
De Afdeling ziet geen grond voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. De door [appellant] in hoger beroep aangevoerde argumenten zijn deels een herhaling van hetgeen hij reeds in beroep heeft aangevoerd. Deze argumenten heeft de rechtbank terecht en op goede gronden verworpen. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, heeft geen betrekking op de gevraagde toevoeging en is in dit geschil niet relevant.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009