ECLI:NL:RVS:2009:BJ9454

Raad van State

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200809177/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontheffing en bouwvergunning voor kringloopwinkel in Best

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stichting Stichting de Omslag tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De voorzieningenrechter had op 13 november 2008 het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Best vernietigd, waarbij aan De Omslag ontheffing en een bouwvergunning was verleend voor het verbouwen en gebruiken van een pand op Bedrijfsweg 55 te Best ten behoeve van een dorpswerkplaats, kringloopwinkel en kantoor. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet correct had gevolgd en dat er onvoldoende duidelijkheid was over de grondslag van de verleende ontheffing.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 oktober 2009 behandeld. De Omslag betoogde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat het college onvoldoende duidelijkheid had gegeven over de uitzondering op de hoofdregel dat detailhandel op bedrijventerreinen wordt tegengegaan. De Afdeling oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had vastgesteld dat het college niet duidelijk had gemaakt op welke uitzondering de ontheffing was gebaseerd. De Omslag stelde ook dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat het college onvoldoende aandacht had besteed aan de effecten van de concurrentie tussen de kringloopwinkels.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter, met de verbetering van de gronden. De Raad van State oordeelde dat het college een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat De Omslag het door haar betaalde griffierecht terugbetaald zou krijgen.

Uitspraak

200809177/1/H1.
Datum uitspraak: 7 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting de Omslag, gevestigd te Best,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 november 2008 in zaak nrs. 08/3258 en 08/3254 in het geding tussen:
de stichting Stichting Beter voor Best Kringloop
en
het college van burgemeester en wethouders van Best.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Best (hierna: het college) aan de stichting Stichting de Omslag (hierna: De Omslag) ontheffing en bouwvergunning verleend voor het verbouwen en gebruiken van het pand op het perceel Bedrijfsweg 55 te Best (hierna: het pand) ten behoeve van een dorpswerkplaats, kringloopwinkel en een kantoor.
Bij uitspraak van 13 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door de stichting Stichting Beter voor Best Kringloop (hierna: Beter voor Best Kringloop) daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 september 2008 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft De Omslag bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 januari 2009.
Het college en Beter voor Best Kringloop hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2009, waar De Omslag, vertegenwoordigd door mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat te Best, en [directrice] van De Omslag, is verschenen.
Voorts is ter zitting Beter voor Best Kringloop, vertegenwoordigd door mr. drs. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, en [directeur] van Beter voor Best Kringloop, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het pand, dat is gelegen op een bedrijventerrein, zal na een inpandige verbouwing mede worden gebruikt ten behoeve van een kringloopwinkel. Nu het geldende bestemmingsplan "Industrieterrein Noord" ter plaatse geen detailhandel toestaat, is het bouwplan daarmee in strijd. Om realisering ervan mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening, ontheffing van het bestemmingsplan verleend.
2.2. Volgens de beleidsnotitie "Detailhandel op bedrijventerreinen" (hierna: de beleidsnotitie) wordt het uitoefenen van detailhandel vanuit een fysieke winkelunit op de Bestse bedrijventerreinen in principe tegengegaan. Op deze algemene regel geldt een limitatief aantal uitzonderingen, waarvoor uitdrukkelijk toestemming c.q. vrijstelling van het college is vereist:
1. Detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
2. Detailhandel in goederen die naar aard en omvang niet (meer) passend zijn in de winkelconcentratiegebieden Centrum, Wilhelminaplein en Heuveleind. Meer concreet wordt hier gedoeld op detailhandel in volumineuze goederen zoals auto's, boten, caravans en tenten, keukens, badkamers en sanitair, bouwmarkten, grove bouwmaterialen en detailhandel in woninginrichting en toebehoren waaronder in ieder geval inbegrepen volumineuze goederen zoals meubels, vloeren en zonwering (PDV);
3. Grootschalige detailhandel;
4. Detailhandel als ondergeschikte en direct aan de hoofdactiviteit gelieerde nevenactiviteit.
2.3. De voorzieningenrechter heeft het besluit van 2 september 2008 vernietigd, omdat het college wat de bouwvergunning betreft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet op juiste wijze heeft gevolgd. Vervolgens heeft hij beoordeeld of aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten. Het geschil in hoger beroep is beperkt tot het oordeel van de voorzieningenrechter dat aan het vernietigde besluit een materieel zorgvuldigheidsgebrek kleeft en derhalve voor het in stand laten van de rechtsgevolgen geen aanleiding bestaat.
2.4. De Omslag betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college onvoldoende duidelijk heeft gemaakt op grond van welke uitzondering op de hoofdregel dat het uitoefenen van detailhandel op bedrijventerreinen wordt tegengegaan ontheffing is verleend, nu uit het besluit van 2 september 2008 kan worden afgeleid dat aansluiting is gezocht bij de onder voornoemd punt 2 gegeven uitzondering, maar het college ter zitting heeft aangegeven dat het de ontheffing heeft gebaseerd op de onder punt 4 genoemde uitzondering. Volgens De Omslag wordt in paragraaf 4.5 van de "Ruimtelijke onderbouwing realisatie Kringloopwinkel, Bedrijfsweg 55 te Best" van 10 juli 2008 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing) vermeld dat een kringloopwinkel qua aard en omvang vergelijkbaar is met de PDV-branche en volgt daaruit duidelijk dat het college aansluiting heeft gezocht bij de onder punt 2 gegeven uitzondering. Zij betwist dat namens het college ter zitting bij de voorzieningenrechter is verklaard dat de ontheffing is gebaseerd op de onder punt 4 genoemde uitzondering. Voorts stelt De Omslag zich op het standpunt dat de voorzieningenrechter met zijn oordeel in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb buiten de grenzen van het geding is getreden, nu Beter voor Best Kringloop in haar beroepschrift noch in de pleitnota ten behoeve van de zitting bij de voorzieningenrechter aandacht heeft besteed aan de onder punt 4 genoemde uitzondering.
2.4.1. Het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de voorzieningenrechter biedt op zichzelf onvoldoende duidelijkheid om vast te kunnen stellen of namens het college al dan niet is verklaard dat de ontheffing is verleend op grond van de onder punt 4 van de beleidsnotitie vermelde uitzondering. Nu het college niet in hoger beroep is gekomen tegen het desbetreffende oordeel van de voorzieningenrechter en, zoals ter zitting onweersproken door Beter voor Best Kringloop is gesteld, het college in het ontwerp van het nieuw te nemen besluit uitdrukkelijk aansluiting heeft gezocht bij de onder punt 4 genoemde uitzondering, bestaat onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak op dit punt onjuist is.
Uit het besluit van 2 september 2008 en de ruimtelijke onderbouwing lijkt te volgen dat het college bij het verlenen van de ontheffing krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wro aansluiting heeft gezocht bij de in de beleidsnotitie onder punt 2 genoemde uitzondering. Nu er echter op basis van het verhandelde ter zitting bij de voorzieningenrechter van moet worden uitgegaan dat het die ontheffing heeft gebaseerd op de onder punt 4 gegeven uitzondering, hetgeen niet uit dat besluit kan worden afgeleid, heeft de voorzieningenrechter terecht geconcludeerd dat onvoldoende duidelijk is op grond van welke uitzondering de ontheffing is verleend.
Voor het oordeel dat de voorzieningenrechter met zijn oordeel in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb buiten de grenzen van het geding is getreden, bestaat geen grond, nu Beter voor Best Kringloop in haar beroepschrift uitdrukkelijk heeft aangevoerd dat het verlenen van ontheffing krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wro in strijd is met de beleidsnotitie. Dat die stichting in haar beroepschrift noch in haar pleitnota aandacht heeft besteed aan de uitzondering onder punt 4 valt haar niet tegen te werpen, nu zij eerst ter zitting bij de voorzieningenrechter is geconfronteerd met het standpunt dat de ontheffing op grond van die uitzondering was verleend.
2.5. De Omslag betoogt voorts dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat het college onvoldoende aandacht heeft besteed aan de effecten van twee kringloopwinkels op eenzelfde industrieterrein en aan de belangen van de reeds aanwezige kringloopwinkel en daarbij op te merken dat niet onwaarschijnlijk is te achten dat de omstandigheid dat twee concurrerende kringloopwinkels op korte afstand van elkaar zijn gevestigd zal kunnen leiden tot omzetverlies, heeft miskend dat het college zich niet mag mengen in concurrentieverhoudingen.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 november 2008 in zaak nr.
200801926/1) vormen concurrentieverhoudingen bij een planologische belangenafweging geen in aanmerking te nemen belang, tenzij sprake is van duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd.
Zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 juni 2009 in zaak nr.
200808122/1) komt voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in een bepaalde sector geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of er sprake is van overaanbod en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar aan de vraag of voor de inwoners van de gemeente een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun geregelde inkopen kunnen doen.
2.5.2. Nu concurrentieverhoudingen bij een planologische belangenafweging geen in aanmerking te nemen belang vormen, betoogt De Omslag terecht dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college onvoldoende aandacht heeft besteed aan de belangen van Beter voor Best Kringloop en in dat verband ten onrechte van belang heeft geacht dat de vestiging van een nieuwe kringloopwinkel mogelijk tot omzetverlies zal leiden. Voorts is niet aannemelijk geworden dat zich als gevolg van het verlenen van ontheffing voor het gebruik van het pand ten behoeve van een kringloopwinkel een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal voordoen. Beter voor Best Kringloop heeft dit gevolg weliswaar gesteld, maar hetgeen zij ter onderbouwing van die stelling naar voren heeft gebracht, ziet met name op de gevolgen van de komst van een concurrerende kringloopwinkel voor de eigen bedrijfsvoering en niet op de vraag of voor de inwoners van de gemeente Best een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun geregelde inkopen kunnen doen, hetgeen, zoals hiervoor is overwogen, bepalend is. Derhalve bestaat, anders dan de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, geen grond voor het oordeel dat het college het besluit van 2 september 2008 op dit punt onzorgvuldig heeft voorbereid.
Het betoog slaagt.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. Nu de beslissing van de voorzieningenrechter, gelet op het onder 2.4.1 overwogene, juist is, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust en met dien verstande dat een nieuw besluit dient te worden genomen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.8. Redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat aan De Omslag het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak;
III. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan de stichting Stichting de Omslag het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2009
457.