200904486/2/R2.
Datum uitspraak: 29 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 20 april 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Eindhoven (hierna: de raad) bij besluit van 21 oktober 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Bloemenbuurt Zuid".
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2009, beroep ingesteld. Bij deze brief hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 september 2009, waar [verzoekers], bij monde van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door R. Martens, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan voorziet in een integrale wijkvernieuwing van de wijk Bloemenbuurt Zuid in Eindhoven en maakt de herinrichting van deze wijk mogelijk. Het plan heeft onder meer tot gevolg dat de Bremstraat zal komen te vervallen.
2.3. [verzoekers], die aan de Sint Gerarduslaan wonen, stellen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en beogen met hun verzoek de inwerkingtreding hiervan te voorkomen. Daartoe voeren zij aan dat de wettelijke vereisten voor inspraak niet zijn nageleefd. Voorts voeren zij aan dat als gevolg van het plan het verkeer op de Sint Gerarduslaan zodanig zal toenemen dat dit leidt tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat aan de wettelijke vereisten van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) is voldaan en dat het plan geen onaanvaardbare toename van de verkeersintensiteit op de Sint Gerarduslaan met zich zal brengen.
2.5. Ten aanzien van de bezwaren over de inspraak overweegt de voorzitter dat met ingang van 1 juli 2005 artikel 6a van de WRO, waarin de inspraak inzake ruimtelijke plannen was geregeld, is komen te vervallen. Ingevolge de WRO, zoals deze op deze zaak van toepassing is, vangt de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Nu het bieden van inspraak geen onderdeel meer uitmaakt van de in de WRO geregelde procedure kan, indien in een gemeentelijke verordening, als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet, de mogelijkheid of verplichting is opgenomen inspraak te bieden, het al dan niet nakomen van deze verplichting geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het bestemmingsplan.
2.6. Ten aanzien van de gevolgen voor de verkeersintensiteit op de Sint Gerarduslaan overweegt de voorzitter dat, hoewel het plan voorziet in het vervallen van de Bremstraat, met name het verkeerscirculatieplan en de daarbij behorende verkeersbesluiten tot gevolg zullen hebben dat de verkeersbelasting op voormelde laan zal toenemen.
Voorts overweegt de voorzitter dat naar de te verwachten verkeersintensiteit onderzoek is gedaan en dat uit de plantoelichting volgt dat het verkeer op de Sint Gerarduslaan met ongeveer 275 motorvoertuigbewegingen per etmaal zal toenemen, hetgeen neerkomt op een toename van ongeveer 13% en een etmaalintensiteit van in totaal 2075 motorvoertuigbewegingen. [verzoekers] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het voorgaande onjuist is. Het college en de raad hebben zich naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een dergelijke verkeersintensiteit voor een stadsweg met een ontsluitingsfunctie aanvaardbaar is. Voorts is niet gebleken dat de toename van het verkeer op de Sint Gerarduslaan zodanige gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse zal hebben dat het college om deze reden goedkeuring had moeten onthouden aan het plan.
Dat de woningen aan de Sint Gerarduslaan dateren uit de jaren '30 en volgens [verzoekers] derhalve niet berekend zijn op een dergelijke verkeersbelasting maakt dit niet anders, nu niet aannemelijk is dat de relatief geringe toename van de verkeersintensiteit ter plaatse in dit verband tot ernstige problemen zal leiden.
2.7. Gelet op het voorgaande dient het verzoek van [verzoekers] te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2009