200905024/2/R2.
Datum uitspraak: 28 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 2 juni 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Leudal (hierna: de raad) bij besluit van 7 oktober 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Golfbaan".
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2009, beroep ingesteld. Bij brief van dezelfde datum heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 september 2009, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. J.H. Beek, is verschenen. Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door R. Wilms en L. Goertz, ambtenaren in dienst van de gemeente, en Arbor BV, vertegenwoordigd door [directeur], gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de realisatie van een golfbaan.
2.3. Voor zover [verzoekster] zich richt tegen de plandelen met de bestemmingen "Natuur" en "Recreatie" betreffende de percelen kadastraal bekend gemeente Heythuysen, sectie […], nrs. […] en […], stelt de voorzitter voorop dat realisatie van het plan door anderen dan [verzoekster] zelf wat betreft deze percelen niet ter hand kan worden genomen zolang de percelen bij haar in eigendom zijn.
Betreffende bedoelde percelen is dan ook niet gebleken van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de behandeling van het beroep een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.4. Voor zover [verzoekster] zich overigens tegen het plan richt, overweegt de voorzitter het volgende.
2.4.1. De voorzitter acht, gelet op de omstandigheid dat ter zitting van de zijde van Arbor BV is aangegeven dat zo spoedig mogelijk met de aanleg en inrichting van de golfbaan - afgezien van de aan [verzoekster] behorende plandelen - zal worden begonnen, een spoedeisend belang in zoverre aanwezig, zodat in het navolgende zal worden onderzocht of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4.2. [verzoekster] voert twee gronden aan betreffende de procedure.
Ten aanzien van het betoog dat zij ten onrechte niet is gehoord door de gemeenteraad, overweegt de voorzitter dat in de besluitvormingsprocedure inzake de vaststelling van het plan ingevolge artikel 23 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geen hoorplicht geldt. Voor het oordeel dat in dit geval onzorgvuldig is gehandeld door [verzoekster] niet te horen, ziet de voorzitter geen grond.
Voor zover [verzoekster] stelt dat zij ten onrechte niet in staat is gesteld om het advies van de provinciale commissie PCGB in te zien en daarop te reageren voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit door het college, overweegt de voorzitter dat uit de WRO noch de Awb een verplichting voortvloeit om haar daartoe in staat te stellen. De voorzitter is voorts niet gebleken dat daartoe uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van een besluit aanleiding bestond.
2.4.3. Ten aanzien van de stelling van [verzoekster] dat het plan niet uitvoerbaar is omdat zij haar percelen niet verkoopt, acht de voorzitter het volgende van belang. Ter zitting is door de raad en Arbor BV verklaard dat de golfbaan eveneens kan worden gerealiseerd zonder verwezenlijking van de bestemming die aan de gronden van [verzoekster] is toegekend. Gelet daarop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan moet worden getwijfeld.
2.4.4. Ten aanzien van de vrees van [verzoekster] dat haar percelen door derden zullen worden betreden ten gevolge van afdwalende golfballen, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het college de mogelijke voorzieningen zoals vermeld in de planvoorschriften en weergegeven op de plankaart niet in redelijkheid voldoende heeft kunnen achten om bedoelde overlast te voorkomen dan wel te beperken. Daartoe is onder meer van belang dat één van de percelen van [verzoekster] van de rest van de golfbaan zal worden afgeschermd door een hoog hekwerk. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat met de belangen van [verzoekster] rekening is gehouden bij de inrichting van de baan, door onder meer de plaatsing van de holes en de daarmee samenhangende slagrichting.
Voorshands is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [verzoekster].
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Tuit
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2009