200905651/1/V3.
Datum uitspraak: 25 september 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 29 juli 2009 in zaak nr. 09/25590 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 15 juli 2009 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 31 juli 2009, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 3 en 4 september 2009 heeft de staatssecretaris desgevraagd nadere informatie verstrekt.
Bij brief van 3 september 2009 heeft de vreemdeling een nader stuk ingezonden.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift in de grieven 1 tot en met 5 is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.2. Grief 6 is gericht tegen de overweging dat de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, van 20 juli 2009 (AWB 09/26037), waarbij de uitzetting van de vreemdeling is verboden totdat de staatssecretaris op het (lees: tegen de uitzetting gerichte) bezwaar heeft beslist, niet leidt tot het oordeel dat daarmee het zicht op uitzetting naar Italië binnen een redelijke termijn is komen te ontbreken.
Voor zover de vreemdeling heeft beoogd te betogen dat de door de President van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) op 12 en 16 juni 2009 tegen Finland gewezen interim measures (zaak nr. 30815/09 respectievelijk 31333/09) voldoende grond boden voor het oordeel dat hij als minderjarige niet naar Italië mocht worden uitgezet, slaagt dit betoog niet, reeds omdat deze interim measures niet nader zijn gemotiveerd.
De interim measure die ten aanzien van de vreemdeling op 18 augustus 2009, derhalve na de aangevallen uitspraak, is getroffen, leidt ook niet tot een ander oordeel. Naar de staatssecretaris de Afdeling bij brief van 3 september 2009 heeft meegedeeld heeft de omstandigheid dat de President van het EHRM bij die maatregel Nederland heeft verboden de vreemdeling vooralsnog naar Italië uit te zetten, ertoe geleid dat de bewaring van de vreemdeling met ingang van 19 augustus 2009 is opgeheven. Die opheffing met onmiddellijke ingang is terecht, nu gelet op de interim measure ten aanzien van de vreemdeling niet langer kan worden aangenomen dat binnen redelijke termijn zicht op uitzetting naar Italië bestaat. Uit de maatregel kan evenwel niet worden afgeleid dat het zicht op uitzetting van meet af aan heeft ontbroken, nu de maatregel niet nader is gemotiveerd. Bij die stand van zaken kan niet worden gesteld dat de rechtbank ten tijde van de aangevallen uitspraak tot een onjuist oordeel is gekomen.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Bakker
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2009
393.
Verzonden: 25 september 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak