200900968/1/H2.
Datum uitspraak: 30 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 27 januari 2009 in zaak nr. 08/318 in het geding tussen:
appellant en [wederpartij], beiden wonend te [woonplaats]
de raad van de gemeente Winterswijk.
Bij besluit van 21 september 2006 heeft de raad van de gemeente Winterswijk (hierna: de raad) een verzoek van appellant en [wederpartij] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 29 mei 2008 heeft de raad het door [appellant] en [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2009, verzonden op 30 januari 2009, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] en [wederpartij] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 februari 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Malden, en de raad, vertegenwoordigd door A.H.C. Bandel, ambtenaar bij de gemeente, en W. Manenschijn, werkzaam bij de stichting Stichting Advisering Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals die bepaling luidde ten tijde en voor zover thans van belang, kent de raad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden onderzocht of zich een wijziging van het planologische regime heeft voorgedaan, waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan wordt gesteld dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologisch regime niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3. Niet in geschil is dat de relevante wijziging van het planologisch regime de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Correctieve herziening bestemmingsplan Buitengebied West" is.
2.4. Ingevolge dat bestemmingsplan, dat op 24 september 1998 is vastgesteld en op 18 mei 1999 door het college van gedeputeerde staten van Gelderland is goedgekeurd, geldt ter plaatse de bestemming "Woondoeleinden, categorie 3".
Ingevolge artikel 15, aanhef van de planvoorschriften, is de grond met die bestemming bestemd voor al dan niet vrijstaande woningen.
Ingevolge het eerste lid van dat artikel is het verboden in de bestemming "Woondoeleinden" de onbebouwde grond en de opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming. Onder verboden gebruik wordt mede verstaan, voor zover hier van belang, een gebruik voor meer dan een woning.
Ingevolge artikel 42 mag een gebruik van de onbebouwde grond en/of de opstallen, dat op het tijdstip van het van kracht worden van het plan bestond en dat afwijkt van de bestemming en/of voorschriften, worden voortgezet en/of gewijzigd, mits het gewijzigde gebruik niet in meerdere mate gaat afwijken van het plan.
2.5. De SAOZ heeft de raad bij rapport van mei 2006 geadviseerd dat de bestemming "woondoeleinden, categorie 3" in het bestemmingsplan "Correctieve herziening bestemmingsplan Buitengebied West" aantrekkelijker is dan de bestemming "detailhandelsbedrijf" in het bestemmingsplan "Buitengebied-West", zodat de waarde van het perceel door de wijziging van het planologisch regime niet is gedaald en planologische wijziging voor betrokkenen niet nadelig is. In een rapport van 15 december 2006 heeft de SAOZ dat advies naar aanleiding van het door [appellant] gemaakte bezwaar herhaald. De raad heeft het besluit van 29 mei 2008 op deze adviezen gebaseerd.
2.6. [appellant] betoogt dat, zakelijk weergegeven, de rechtbank heeft miskend dat de SAOZ en de raad een onjuiste planvergelijking hebben gemaakt, omdat onder voorgaande bestemmingsplannen mogelijk was, al dan niet met vrijstelling, meer dan een bedrijfswoning in gebruik te hebben en onder het bestemmingsplan "Correctieve herziening bestemmingsplan Buitengebied West" nog slechts één woning mag worden gebruikt.
2.6.1. Anders dan [appellant] stelt, is de SAOZ bij de planvergelijking uitgegaan van één bestaande bedrijfswoning en de mogelijkheid van vrijstelling voor een tweede bedrijfswoning in de bestemming "detailhandelsbedrijf" in het bestemmingsplan "Buitengebied-West" en van één woning in de bestemming "woondoeleinden, categorie 3". Het betoog van [appellant] dat de SAOZ en in navolging van haar advies ook de raad van een onjuiste planvergelijking is uitgegaan mist dan ook feitelijke grondslag. Nu [appellant] voorts niet met een deskundigenbericht aannemelijk heeft gemaakt dat de SAOZ ten onrechte heeft geadviseerd dat de planwijziging voor hem niet tot planologisch nadeel leidt, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad niet op het advies mocht afgaan. Het betoog faalt.
2.7. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank in het geheel niet is ingegaan op de planologische wijzigingen op het terrein van Obbink faalt ook. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, gelet op de gronden van het beroep, het geschil uitsluitend gestelde schade op het eigen perceel van [appellant] betreft. Voor zover [appellant] met dit betoog deze planologische wijziging alsnog aan de orde wil stellen, faalt het, nu het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en niet aannemelijk is dat [appellant] deze grond niet bij de rechtbank heeft kunnen aanvoeren.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009